Djoser was de tweede
koning (farao) van de 3e dynastie die leefde in
de 27e eeuw v.Chr. Djoser is slechts een naam
waarmee hij bekend werd in de 18e dynastie.
Andere namen zijn: Netjeri-chet (goddelijk
lichaam), Tosorthos en Zoser/Djoser/Djeser.
Djoser was waarschijnlijk een broer van zijn
voorganger Sanacht. Bij zijn troonsbestijging
diende hij net als Sanacht aan interne
strubbelingen het hoofd te bieden. Eens deze
overwonnen, lijkt zijn macht zich uitgestrekt te
hebben tot
Aswan, de eerste cataract van
de
Nijl.
Hij was in zijn tijd bekend onder zijn Horusnaam
Netjerichet, en al zijn monumenten zijn dan ook
met deze naam gemerkt. Pas in latere tijden
wordt meer en meer naar hem verwezen met de naam
Djoser (of Zoser), wat vermoedelijk zijn
geboortenaam was. Dat deze twee namen verwijzen
naar dezelfde persoon blijkt uit de koppeling
van beide namen op de hongersnoodstele op het
eiland Sehel bij Aswan. Djoser was de eerste
farao die een eerste Minister ofwel vizier
benoemde om hem te helpen bij het steeds
ingewikkelder wordende bestuurssysteem van
Egypte. De man die deze belangrijke functie, de
hoogste na de koning zelf, kreeg was
Imhotep.

Piramide van Djoser
Het is echter voornamelijk zijn graf, de
Trappiramide en het bijhorende complex, dat hem
beroemd maakte, zowel in de oudheid als in het
heden. Het is, voor zover bekend, het eerste
gebouw dat volledig in steen was opgetrokken. De
trappiramide is oorspronkelijk niet als dusdanig
opgezet, maar begon als mastaba, een klassieke
Egyptische grafvorm. In latere stadia werd het
grondvlak vergroot, tot uiteindelijk 126 bij 109
meter, en werden steeds kleinere treden
toegevoegd. Uiteindelijk kwamen er zes treden
voor een totale hoogte van meer dan 60 meter.
Het vermoeden bestaat dat de piramide, die
steeds groter werd, zich zelfs over het graf van
Sanacht, de voorganger van Djoser, uitstrekt. De
architect die verantwoordelijk was voor het
ontwerp van dit bouwwerk was de vizier Imhotep,
een geniaal man, hoog gewaardeerd door de koning
en de Egyptenaren, en later vergoddelijkt.
Djoser maakte ook werk van de ontginning van de
rijkdommen van de Sinaï, vooral koper (bij de
Wadi Maghara) en turkoois (bij Serabit-el-Chadim).
Volgens Manetho regeerde Djoser 29 jaar, volgens
de Koningspapyrus van Turijn regeerde hij 19
jaar en Jürgen von Beckerath kent hem in zijn
Chronologie des pharaonischen Ägypten een
regeerperiode van 20 jaar (2690-2670 v. Chr.)
toe.
 |