Het Egyptisch Dodenboek - Dodenrijk

De god Osiris was de heerser over het dodenrijk. Volgens een oude versie was Osiris ooit een goede en wijze koning over de aarde. Zijn jaloerse broer Seth vermoordde hem en sneed zijn lichaam in veertien stukken. Osiris echtgenote Isis vond alle veertien stukken, voegde ze door mummificatie aan elkaar en bracht, samen met haar zuster Nephtys, het leven in Osiris terug, van wie zij zwanger raakte en haar zoon Horus baarde. Osiris was echter tot een bestaan in de onderwereld gedoemd en zijn zoon nam de taak op zich om Seth te bestrijden. Na een lange strijd overwon hij uiteindelijk Seth. De farao's identificeerden zich geleidelijk met Horus, de voorvechter van het goede. Na hun dood werden ze Osiris, heerser over de onderwereld. Osiris was immers, ondanks zijn dood, herboren in een eeuwig leven. De oude Egyptenaren geloofden in een hiernamaals. Het beeld van het dodenrijk veranderde echter in de loop der tijden.

In het Oude Rijk geloofde men dat de dode een 'Ach' werd, dat is een verheerlijkte geest. Verder was er de Ka, dat was letterlijk een "dubbelganger". Hij was met de dode geboren, bevond zich tijdens zijn leven in hem, maar verliet na de dood het lichaam om vervolgens een eigen bestaan te leiden, dus je zou kunnen zeggen dat Ka de ziel is. De Ka had behoefte aan al datgene wat in zijn aardse leven een vertrouwde rol had gespeeld. Daarom kreeg de dode grafgiften mee, zoals spijzen, dranken, kleding, wagens, werktuigen, wapens, recepten, zalf, sieraden, drinkbekers, toiletartikelen, bedden en meubels. De Ka was afhankelijk van het voortbestaan van de mummie, die daarom nooit verloren mocht gaan. Dan was er nog de Ba, de individualiteit van de overledene of zijn verschijningsvorm. Een mens had één Ba, maar goden konden er vele hebben. Ook de Ba leefde voort na de dood.

                                                                                                                        

Tijdens het Middenrijk geloofde men in een soort Eiland der Gelukzaligen, waar de dode landarbeid verrichtte zonder dat hij moe werd, terwijl de oogst wonderbaarlijk snel groeide en overvloedig was. Niet alleen de farao ging hier naar toe, ook andere doden verbleven in dit rijk van Ra. Wie niet zelf wilde werken, kon dat laten doen door dienaren die als grafbeeldjes werden meegegeven, de Shabti's,later ook wel Oesjabti's genoemd. Deze dienaren moesten voor de dode handenarbeid verrichten, hem beschermen tegen dieven en wilde dieren en voor hem dansen en zingen. Vele Oesjebti's hadden daarom gereedschap bij zich. Soms kreeg de dode zoveel Oesjabti's mee dat hij voor iedere dag van het jaar weer een beroep kon doen op een andere dienaar. Door de formules die erop geschreven stonden had de dode macht over de beelden en voorwerpen in het graf.

In het Nieuwe Rijk ontstond pas het beeld dat de dode naar het land van Osiris ging en voor zijn rechterstoel moest verschijnen om zich te rechtvaardigen voor zijn daden. Er waren 42 rechters waarvoor hij moest verschijnen en zijn hart werd gewogen tegen de 'veer van Maät'. Als hij schuldig werd bevonden, De Grote Verslindster at hem op en stierf hij een tweede dood. Als hij rechtvaardig werd bevonden, werd hij een Osiris. Het ging daarbij niet zozeer om het leiden van een rechtvaardig leven, maar om het op de juiste wijze verwoorden van zijn rechtvaardigheid. Daartoe kreeg de dode in zijn graf teksten mee op papyrus. Het bekendst zijn de Dodenboeken, verzamelingen van magische spreuken en beschrijvingen van wat er zou gebeuren.

Een paspoort voor het hiernamaals

Ik groet u, mijn vader Osiris! Ik zal mijn lichaam voor altijd bezitten, het zal niet ontbinden, het zal niet door wormen opgegeten worden, ik besta, ik ben levend, ik ben sterk, ik ben in vrede opgestaan, mijn ingewanden zijn niet aangetast, mijn ogen zijn intact, mijn hoofd is niet van mijn hals gerukt, mijn lichaam is eeuwig, het zal niet vergaan. Het Dodenboek, een liederenbundel die naast de mummies werd neer gelegd, vergezeld de overledene tijdens zijn reis naar het hiernamaals.

In de graftomben van het oude Egypte ontdekken de eerste archeologen naast de mummies merkwaardige papyrusrollen vol geheimzinnige teksten en afbeeldingen. Dankzij de ontdekkingen van Champollion, zijn Egyptologen in staat deze rollen te lezen die door de Egyptenaren "Boek van het uitgaan overdag" werd genoemd. De Duitse Egyptoloog Karl Lepsuis bundelt in 1842 een aantal teksten die hij in de graven gevonden heeft onder de naam Totenbuch, hier komt dus de naam vandaan die nog gebruikt wordt Dodenboek. Hoewel bepaalde formules eruit al in de Sarcofaagteksten uit het Midden Rijk (2065-1785 v. Chr.) voorkomen, wordt het Dodenboek pas in het Nieuwe Rijk (1550-1090 v. Chr.) een samenhangend geheel. Het dodenboek is een verzameling magische teksten en begrafenisliederen die op een papyrusrol zijn geschreven, en die naast de mummie wordt gelegd. De bedoeling van het Dodenboek is zeker te stellen dat de overledene in het hiernamaals overleeft. Vandaar de lofzangen op de goden van het oude Egypte, in het bijzonder over Ra en Osiris gaan. Zij regeren over het immens grote en gevaarlijke rijk van de duisternis. De magische teksten kunnen de wereld van de doden tot leven wekken, de overledene op zijn lange, eeuwigdurende reis naar het hiernamaals beschermen. Het is een soort wegwijzer die hem langs de juiste route naar het hiernamaals leidt, zonder dat hij het slachtoffer wordt van de talloze hindernissen en gevaren die hij in de vorm van kwade geesten en monsters op zijn reis kan tegenkomen. Op de gekleurde afbeeldingen die het Dodenboek versieren staat dan ook een echte "plattegrond van het dodenrijk" met meren, rivieren, wegen en deuren waarachter angstaanjagende wezens verscholen zitten. Het Dodenboek is geen bijbel, zoals de eerste Egyptologen dachten, maar een paspoort dat toegang tot het hiernamaals verschaft.

Het oordeel van Osiris

Ik ben Osiris, heerser over de Eeuwigheid". In het Dodenboek staat dat de overledene pas aan zijn eeuwige reis kan beginnen, als Osiris de heerser over de onderwereld, zijn oordeel over hem heeft uitgesproken. Osiris, die door zijn broer Seth werd vermoord heeft het dodenrijk leren kennen voordat hij door de godin, zijn vrouw en zus Isis weer tot leven werd gewekt (zie de mythe van Osiris). Het dodenboek, dat tijdens de begrafenisceremonie als een lofzang opgezegd werd, opent de deuren naar het hiernamaals. De dode wordt door Anubis, de bewaker van het dodenrijk, naar Osiris geleid. Osiris wordt terzijde gestaan door Isis en Nephthys en zetelt te midden van een hele rij goden. Daar vindt het dodengericht plaats, het wegen van de ziel. Ik heb het gewicht van de weegschaal niet vervalst, ik heb kindermondjes geen melk onthouden, ik heb geen water verduisterd toen het schaars was, een litanie van bekentenissen waarmee de dode moet aantonen dat hij geen enkele keer tegen de goden en de mensen heeft gezondigd. Want de ziel van de dode moet zo licht als een veertje zijn (de veer van Ma'at). Want als de weegschaal naar de verkeerde kant doorslaat, die heeft gezondigd. De Grote Verslindster zal zich op hem storten om hem te verscheuren zodat hij voor de tweede keer sterft en voor altijd dood is. Thot, de god van de Wijsheid en de Wetenschap, noteert het resultaat van de weging. Als de dode niet veroordeeld wordt, is hij een rechtvaardige en kan hij met behulp van de aanwijzingen in het Dodenboek zijn reis naar het hiernamaals aanvangen.

Het Egyptisch dodenboek

Het Egyptisch dodenboek is min of meer een verzameling van losse teksten die in graven werden meegegeven. Zij vormen een voortzetting van de zogenaamde Piramideteksten die ca 2500 voor Chr. op de wanden van gangen en kamers in de graven van de farao's werden aangebracht, en van de zogenaamde sarcofaagteksten die tussen 2100 en 1600 voor Chr. op de meestal houten lijkkisten werden getekend. De Egyptische teksten op papyrus, vaak voorzien van schitterende illustraties, hebben sinds de negentiende eeuw veel aandacht getrokken. De tekst is bijzonder heterogeen, naast louter magische spreuken treft men mystieke esoterische gedeelten aan over verlossing en opstanding. De Egyptenaren hadden een sterk besef van het leven na de dood en hun praktische bezigheden waren voor een belangrijk deel op het hiernamaals gericht. Het aardse leven was een brug naar de andere wereld. In de dodenboekpapyri tekenden priesters de geheime magische spreuken op waarmee de doden zich in het 'dubbele Veld der Gelukzaligen' konden beschermen tegen dreigende gevaren en waarmee ze de mogelijkheden van de ziel optimaal konden realiseren. Een exemplaar van de spreuken werd de doden in het graf meegegeven als een reisgids.

De benaming 'dodenboek' stamt uit de vorige eeuw. De Egyptische titel luidt: Spreuken voor het uitgaan overdag. De onderverdeling en de nummering der spreuken werden in 1842 door Richard Lepsius aangebracht. Hij baseerde zich op één grote papyrus. Maar er bestonden verschillende dodenboekpapyri. Voor iedere dodenboekpapyrus werd uit een grotere collectie teksten geput. Veel spreuken spreuken zijn gebaseerd op de 'Piramiden-teksten' die rond 2500 v.Chr. op de graven der farao's waren aangebracht en de sarcofaagteksten uit 2100 - 1600 v.Chr. Deze laatste groep was niet meer uitsluitend voor koningen bestemd, maar had een breder publiek gevonden. Het geloof in de wederopstanding in het eeuwig leven was inmiddels algemeen verspreid. In het begin van het Nieuwe Rijk (rond 1550 v.Chr.) voegden de priesters van Thebe aan de dikwijls ontoegankelijke teksten titels, verklaringen en naschriften toe. In deze vorm bleven de spreuken bewaard. Het dodenboek bevat geheime, esoterische kennis van de verlossing en opstanding die bij de mysteriën mondeling werden overgeleverd. "Het mythische drama rond Osiris, dat zich vroeger eenmaal in de kosmos afspeelde, speelt zich  nu in de eeuwigheid af. Aldus wordt het boek van de dode in het leven tot het boek van de levende in de dood.
"

Het Egyptische dodenboek wordt ook wel 'het boek van Toth' genoemd. Toth, de eigenlijke auteur van de spreuken, is de goddelijke intelligentie die de magische woorden sprak waardoor de wereld zijn aanvang nam. Toth spreekt in het dodenboek tot de overledene opdat door de macht van zijn woord de ziel voor eeuwig en altijd zal ademen en zijn vorm nieuw gemaakt zal worden. De ziel wordt goddelijk gemaakt en zal vertoeven onder de zielen der goden.
Toth, griffier en archivaris, tekent de daden en gedachten van mensen op en weegt ze. Hij vertegenwoordigt dezelfde mythische kracht als Hermes bij de Grieken en het is waarschijnlijk dat ook Hermes Trismegistos, de grote Hermes, een andere benaming voor hem is. Zijn hoofd is dat van een ibis, de vogel die in de mythe de doder is van de vliegende slangen, die uit de woestijn Egypte bedreigden.

Wat waren nu de geheime magische woorden die de Egyptenaren met zich meenamen in het graf. Welke gevaren dreigden er onderweg en hoe kon men ze bezweren. De door de priesters toegevoegde verklarende titels geven een indruk. Zo is er een spreuk 'om het dodenrijk binnen te gaan en te verlaten'. Een andere spreuk dient 'om het westen binnen te gaan en weer uit te komen', weer een andere is voor 'het naar buiten komen van iemand bij dag tegen zijn vijanden, vanuit het dodenrijk'. Er zijn spreuken 'om de grot te openen', 'om de slang te verjagen', 'om niet te verrotten in het dodenrijk', 'om te ontkomen aan het bloedbad dat wordt aangericht in Heracleopolis', 'om de slang af te weren die de ezel verslindt' of 'om niet de slachtzaal van de god binnen te gaan'. De gevaren en mogelijkheden in het dodenrijk worden heel concreet voorgesteld en bij elke situatie bestaan passende woorden 'om niet ondersteboven te lopen in het dodenrijk', 'om te veranderen in een goddelijke valk', 'om te veranderen in Ptah', 'om brood te eten, bier te drinken, definitief verlost te zijn', of 'om een levende in Heliopolis te zijn'. Deze mysteriën leveren gedragsregels, terwijl het dodenboek er van uitgaat dat deze bekend zijn; het geeft gedragsregels na het overlijden. De ingewijde moest deze regels kennen en de op papyrusrollen meegegeven teksten dienden hem tot geheugensteun.

Menu