Egypte - geschiedenis in de Oudheid

Perioden van de Oude Egyptische geschiedenis

Het oude Egypte
Het oude Egypte is omgeven met een waas van geheimzinnigheid. Al in de oudheid hadden Grieken en Romeinen ontzag voor de toen reeds oeroude beschaving en het Egyptische culturele erfgoed. Ook toen Egypte een Romeinse provincie werd, behield het zijn magische reputatie. Het viel onder direct gezag van de keizer en niet alle Romeinen mochten er zo maar rondreizen. Ook vanaf de Middeleeuwen, totdat Napoleon er landde, bleef Egypte ontoegankelijk. Zijn aantrekkingskracht heeft het land echter nooit verloren. Veertig eeuwen voor onze jaartelling woonden er al mensen langs de Nijl. De boeren trachtten de moerassen droog te leggen en het water van de Nijl te beheersen door de aanleg van dijken, dammen en kanalen en door middel van primitieve waterwerktuigen. Er bestonden vele kleine boerenstaatjes onder een plaatselijke leider. Omdat bevloeiing noodzakelijk was voor de welvaart van het land, was er een straffe leiding nodig om toezicht uit te oefenen op het ingewikkelde irrigatiestelsel in het dal en delta. Na verloop van tijd werden de vele staatjes verenigd in twee staten, een noordelijke in de delta en een zuidelijke in het dal tussen het huidige Caïro en Aswan.

Rond 2900 voor Chr. verenigde een boerenstam uit het zuiden Noord en Zuid-Egypte tot één staat. Hun leider was Menes, de eerste ons bekende farao. Hij maakte Memphis tot hoofdstad van zijn rijk. Hij werd vereerd als de zoon van de zonnegod. Zijn priesters waren tevens de geleerden. Zijn edelen en hoge ambtenaren bestuurden namens hem de gouwen van het land en regelden de irrigatie. De handwerkslieden hadden een beter bestaan dan de boeren die hard moesten werken op het land en gratis moesten meehelpen aan de bouw van de monumenten. Dit laatste beschouwden ze echter niet als slavenwerk, maar als een religieuze daad in het belang van de farao, de godenzoon. Handelaren haalden over de Nijl luxe artikelen uit de landen aan de Rode Zee, koper en mooie steensoorten uit de Sinaï, evenals goud, slaven en ebbenhout uit Nubië.

De geschiedenis van het oude Egypte kende een aantal bloeiperioden afgewisseld door tussenperioden van chaos en vijandelijke invallen. Tijdens het Oude Rijk (circa 2650-2140 v. Chr.) was Memphis de hoofdstad van het land en beleefde Egypte een gouden tijd. De machtige farao Djoser bouwde de eerste piramide in Saqqara. Later volgden Cheops, Chephren en Mycerinus in Giza. De aanzienlijken bouwden hun graven, de mastaba’s, rond de koningsgraven. Omstreeks 2300 v. Chr. verzwakte het Oude Rijk doordat de adellijke bestuurders van de gouwen de macht aan zich trokken. Vijanden trachtten het land in het zuiden en oosten binnen te dringen. Het Middenrijk (2040-1650 v. Chr.) had Thebe als hoofdstad. Er werden grootse monumenten gebouwd in Beni Hassan en in de Fayyum. Goudmijnen in de woestijn werden ontgonnen en Nubië werd gedeeltelijk onderworpen. Maar de invallen van de Hyksos in het noorden van het land maakten een einde aan het Middenrijk. Deze invallers introduceerden in Egypte een aantal zaken die later niet onbelangrijk zouden zijn: het gebruik van paard en wagen (vooral in de strijd) en de bewerking van ijzer.

Tijdens het Nieuwe Rijk (1551-1070 v. Chr.) groeide Egypte uit tot een wereldmacht. De farao's ondernamen veldtochten naar het zuiden en het oosten. Zij maakten Thebe tot de stralende hoofdstad van een machtig rijk. Ze bouwden kolossale tempels en paleizen, die ze met enorme beelden versierden. In de Vallei der Koningen lieten ze hun rotsgraven uithakken. De monumenten die zij achterlieten en de afbeeldingen op de muren herinneren aan hun grootse daden. Zo kennen wij de verhalen van de meest opmerkelijke vorsten uit deze periode. Thoetmosis III was een groot veroveraar die met de buit van zijn veldtochten vele nieuwe tempels liet bouwen en bestaande tempels liet uitbreiden en verfraaien. Koningin Hatsjepsoet bracht vrede en rust in een periode dat kunst, handel en architectuur een grote bloei kenden. Amenhotep IV (Achnaton) was een religieus hervormer die de hoofdstad uit Thebe verplaatste naar Amarna, om te ontkomen aan de macht van de priesters in Thebe. Hij liet de namen van de oude goden weghakken van de tempelmuren en liet de tempels in Thebe sluiten. Diens opvolger Toetanchamon regeerde slechts kort en herstelde de dienst van Amon in ere. Ramses II richtte op vele plaatsen kolossale tempels op. Hij voerde vele veldtochten tegen de Hittieten in Syrië, waarvan de reliëfs niet ophouden te getuigen. Op zeer veel tempelwanden staat de slag van Kadesj afgebeeld, waar Ramses II wel dapper heeft gevochten, maar waar hij waarschijnlijk geen of slechts een kleine overwinning behaalde, in tegenstelling tot wat de reliëfs ons doen geloven.

De Late Tijd (715-332 v. Chr.) nam een aanvang met de verovering van Memphis door een koning uit Nubië. Daarna volgde een kortstondige opleving van het Egyptische rijk dat zijn machtscentrum had in de noordelijke delta. Maar in 525 werd het rijk onderworpen door de Perzen. Die moesten Egypte verlaten toen Alexander de Grote in 332 v. Chr. het land veroverde. Egypte ging toen deel uitmaken van de hellenistische wereld. De Ptolemaeën (323-30 v. Chr.) die na de dood van Alexander de Grote over Egypte regeerden, maakten Alexandrië tot het economische en culturele centrum van hun rijk. Onder de Ptolemaeën beleefde Egypte een nieuwe bloeitijd. In deze periode waren er grootse bouwactiviteiten in Esna, Edfu en Kom Ombo. Cleopatra VII, minnares van Julius Caesar en Marcus Antonius, was de laatste der Ptolemaeën op de Egyptische troon. In 30 v. Chr. Werd Egypte als een Romeinse kolonie ingelijfd bij het Romeinse Rijk. Daarmee kwam een einde aan haar bestaan als een zelfstandig wereldrijk.

Religie
In het oude Egypte wist de mens alles om zich heen bezield door hogere machten: goden en geesten, zowel goede als kwade, leven in dieren, planten, bergen en stenen. Om het evenwicht in deze schepping niet te verstoren moest de mens deze geesten en goden respecteren, verzoenen of bestrijden. De priesters waren de bemiddelaars tussen hen en de mensen. De voornaamste priester was de koning. De eerste tot en met de laatste farao werd beschouwd als de voornaamste hogepriester, hoewel dat in latere tijden niet meer dan een titel was. De farao was de verdediger van de kosmische orde. Hij was de bewaker van het evenwicht tussen de krachten in de hemel en de onderwereld. De Egyptenaren noemden deze kosmische orde Maät. Het was zo’n belangrijk begrip dat het werd gepersonifieerd door een godin die te herkennen was aan een veer op haar hoofd. Het was niet alleen de veer van de waarheid, het was de kosmische orde waarin elke rechtvaardige een plaats had. Het beeld van de godenwereld veranderde in de loop der tijden. Door de uitbreiding van het rijk maakte men kennis met nieuwe goden en vormen van godsverering. Deze goden nam men moeiteloos op in de bestaande godsdienst, waarin verschillende goden meerdere verschijningsvormen kenden. Eén van de belangrijkste goden in het oude Egypte was de zonnegod Ra. Hij werd afgebeeld met twee veren en een zonneschijf op zijn hoofd. De zon was een god die ’s morgens aan de oostelijke horizon werd herboren uit de onderwereld als Cheper, de mestkever of scarabee. De mestkever rolt zijn ei, dat voor de Egyptenaren de zonneschijf symboliseerde, als een mestballetje voort. Tijdens zijn baan langs de hemel was de god Ra en in de avond werd hij Atoum genoemd, de oude zonnegod. ’s Nachts reisde hij met zijn zonneboot over de rivier van de onderwereld en bevocht hier de kwade geesten om in de ochtend opnieuw te verschijnen. Tijdens het Middenrijk werd hij vereenzelvigd met de van oorsprong lokale Thebaanse godheid Amon. 

Osiris was de heerser over het dodenrijk. Volgens een oude versie was Osiris ooit een goed en wijs koning over de aarde. Zijn jaloerse broer Seth vermoordde hem en sneed zijn lichaam in veertien stukken. Osiris echtgenote Isis vond de stukken, voegde ze door mummificatie aaneen en bracht met haar zuster Nephtys het leven in Osiris terug, van wie zij zwanger raakte en haar zoon Horus baarde. Osiris was echter tot een bestaan in de onderwereld gedoemd en zijn zoon nam de taak op zich om Seth te bestrijden. Na een lange strijd overwon hij zijn oom tenslotte. De farao’s identificeerden zich geleidelijk met Horus, de voorvechter van het goede. Na hun dood werden ze Osiris, heerser over de onderwereld. Osiris was immers, ondanks zijn dood, herboren in een eeuwig leven. De oude Egyptenaren geloofden in een hiernamaals. Het beeld van het dodenrijk veranderde in de loop der tijden. In het Oude Rijk geloofde men dat de dode een ach werd, een verheerlijkte geest. Verder was er de ka, letterlijk een “dubbelganger”. Hij was met de dode geboren, bevond zich tijdens zijn leven in hem, maar verliet na de dood het lichaam om vervolgens een eigen bestaan te leiden. De ka had behoefte aan al datgene wat in zijn aardse leven een rol had gespeeld. Daarom kreeg de dode grafgiften mee zoals spijzen, dranken, kleding, wagens, werktuigen, wapens, recepten, zalf, sieraden, drinkbekers, toiletartikelen, bedden en meubels. De ka was afhankelijk van het voortbestaan van de mummie, die daarom nooit verloren mocht gaan. Dan was er nog de ba, de individualiteit van de overledene of zijn verschijningsvorm. Een mens had één ba, maar goden konden er vele hebben. Ook de ba leefde voort na de dood.

Tijdens het Middenrijk geloofde men in een soort Eiland der Gelukzaligen, waar de dode landarbeid verrichtte zonder dat hij moe werd, terwijl de oogst wonderbaarlijk snel groeide en overvloedig was. Niet alleen de farao ging hier naartoe, ook andere doden verbleven in dit rijk van Ra. Wie niet zelf wilde werken, kon dat laten doen door dienaren die als grafbeeldjes werden meegegeven, de oesjabti’s. Deze dienaren moesten voor de dode handenarbeid verrichten, hem beschermen tegen dieven en wilde dieren en voor hem dansen en zingen. Vele Shabti's, later ook wel oesjebti's genoemd, hadden daarom gereedschap bij zich. Soms kreeg de dode zoveel oesjebti's mee dat hij voor iedere dag van het jaar weer een beroep kon doen op een andere dienaar. Door de formules die erop geschreven stonden had de dode macht over de beelden en voorwerpen in het graf.

Shabti van Wepwawetmose: 19de dynastie

Pas in het Nieuwe Rijk ontstond het beeld dat de dode naar het land van Osiris ging en voor zijn rechterstoel moest verschijnen om zich te rechtvaardigen voor zijn daden. Er waren 42 rechters waarvoor hij moest verschijnen en zijn hart werd gewogen tegen de veer van Maät. Als hij schuldig werd bevonden at een monster hem op en stierf hij een tweede dood. Als hij rechtvaardig van stem werd bevonden, werd hij een Osiris. Het ging daarbij niet zozeer om het leiden van een rechtvaardig leven, maar om het op de juiste wijze verwoorden van zijn rechtvaardigheid. Daartoe kreeg de dode in zijn graf teksten mee op papyrus. Het bekendst zijn de Dodenboeken, verzamelingen van magische spreuken en beschrijvingen van wat er zou gebeuren

Kunst en Cultuur 
Verreweg het meeste dat bewaard gebleven is aan materiële cultuur uit het oude Egypte had betrekking op de godsdienst en/of het leven na de dood. De bewaard gebleven architectuur bestaat voor het merendeel uit graven en tempels omdat het bouwwerken met eeuwigheidswaarde waren. In het Nieuwe Rijk had zich een redelijk uniform tempeltype ontwikkeld. Het tempelterrein werd altijd omgeven door een temenos, een muur die het heilige gebied begrenst. De toegangsweg naar de tempel werd geflankeerd door een rij sfinxen, die uitkwam bij de pyloon. Deze bestond uit twee torengebouwen die hoger waren dan de eigenlijke tempel. Naar boven toe weken de muren iets naar binnen; het platte dak was afgezet met een enigszins gebogen en overstekende kroonlijst. Boven de hoge pyloonpoort was de gevleugelde zonneschijf aangebracht en in de voorkant van de pyloon waren verticale nissen bestemd voor vlaggenstokken. Aan weerszijden van de hoofdingang stonden gewoonlijk obelisken en kolosbeelden van de farao. De voorhof was een niet-overdekte ruimte die door zuilen werd omgeven (peristyle hof). Tot zover mocht het volk komen. De verdere ruimten waren uitsluitend voor de farao en de priesters bestemd. De voorhof ging over in de voorhal (pronaos). Daarachter bevond zich de zuilenzaal (hypostyle zaal). Vanwege het platte dak en de vele zuilen was het licht er gedempt. Van het volle licht in de voorhof kwam men via dit gedempte licht in het allerheiligste, waar de duisternis heerste als symbool van de ondoorgrondelijke god. In de voorhal of in de zuilenzaal bevonden zich de schatkamer en de bibliotheek. De processie trok via de trappen in deze ruimten naar het platte dak. In de beide voorzalen brachten priesters offers van runderen, brood,dranken en reukwerken aan de goden. Vanuit de tweede voorzaal kwam men in het allerheiligste, een tempeltje in de tempel. Dit mocht alleen, door de ene toegangsdeur, betreden worden door de farao en de hogepriester. Naar dit allerheiligste, het huis van de god in engere zin, verminderde niet alleen het licht, maar ook de lijnen van de zalen wezen erheen: de vloer liep, met of zonder treden, iets omhoog, het plafond daalde wat en de wanden weken iets naar binnen. In het allerheiligste bevond zich de godenschrijn. Dat was een massief blok steen met een nis voor het godenbeeld die door deurtjes werd afgesloten. In het allerheiligste bevonden zich ook een offertafel, de voorwerpen voor de eredienst en een kaars, die enig licht moest brengen in de duisternis. Rond het allerheiligste lag een aantal cultusvertrekken en godenkapellen. De crypte met kapellen en schatkamers stelde de onderwereld voor. De zuilen, in de vorm van plantenstengels, symboliseerden de groei op aarde. Het plafond, met afbeeldingen van de zon, maan en sterren was een afbeelding van de hemel.

In de oudste tijd bouwden de Egyptenaren hun tempels van papyrusriet. De stengels werden in een rij naast elkaar geplaatst en met leem bestreken: de muur was klaar. Zuilen werden gemaakt van bundels papyrusriet. Toen ze later stenen zuilen gingen maken, behielden ze de bundelvorm en ook de papyrusknop als kapiteel. Het kapiteel kon een gesloten of open bloemknop voorstellen, het kon glad zijn of geribd. De papyrus bundelzuilen hadden gewoonlijk gesloten kapitelen. Toen men de zuilen van hiërogliefen en reliëfs ging voorzien, werden de schachten glad gemaakt; de gladde zuilen kregen gewoonlijk een open kapiteel of kelkkapiteel. Wanden en zuilen van de tempel waren versierd met hiërogliefen en reliëfs die vaak waren gekleurd. De buitenmuren verhaalden van de grote daden van de farao’s, de binnenwanden bevatten lofprijzingen aan de goden en voorstellingen van handelingen die betrekking hadden op de eredienst. Tijdens het Oude Rijk begon men met het bouwen van piramiden en mastaba’s als graven voor de farao en de aanzienlijken. De mooiste bevinden zich bij Memphis. Een mastaba is een langwerpige of trapeziumvormige graftombe. De sarcofaag met de mummie bevond zich in de grafkamer op de bodem van een diepe schacht die was uitgekapt in de zandsteen en door rotsen naar beneden voerde. Deze schacht werd met stenen opgevuld om de mummie en de grafgiften tegen dieven te beschermen. In de serdab, een hoger gelegen en goed verborgen vertrek, stonden beelden van de gestorvene. Hierin kon de dode blijven voortleven als de mummie verging of gestolen werd. Toen de mastaba bovengronds met enkele horizontale lagen werd uitgebreid, ontstond de trappiramide. Later werden de ruimten tussen de horizontale plateaus opgevuld en de daardoor ontstane schuine wanden werden met gladde stenen bedekt. Zo ontstond de piramide, zoals we die uit Giza kennen. In het Nieuwe Rijk zag men af van het bouwen van dure piramiden, omdat die toch niet veilig genoeg waren tegen grafroof. Daarom begon men met het uitkappen van rotsgraven in de Vallei der Koningen bij Thebe. Ook deze zijn echter al in de oudheid vrijwel allemaal geplunderd. De aanvankelijk eenvoudige grafkamers werden steeds groter en mooier, de gangen werden tientallen meters in de rotsen uitgekapt, de zandheuvel werd vervangen door stenen of tichels. 

Het lichaam van de dode werd gewikkeld in lange en smalle linnen stroken, die tevoren gedrenkt waren in olie en hars en met gom waren besmeerd. De handen werden gekruist op de borst. Ringen, soms gouden doppen, werden aan de vingers van de mummie gestoken, en op de plaats van de ogen lagen blinkende stenen. Op het linnen werden gebedsformules geschreven en er werden sieraden tussen gestoken, evenals amuletten – vooral het geliefde oedjat-oog. Ook een stenen scarabee op de plaats van het hart was een veelgebruikte amulet. De mummie werd in een houten, mensvormige kist gelegd. Deze was beschilderd, soms versierd met goudplaatjes en edelstenen en beschreven met gebeden en taferelen uit het hiernamaals. Bij rijke mensen werd meer dan één kist gebruikt en werden de in elkaar passende kisten in een sarcofaag geplaatst. Op de mummie en soms ook op de mummiekist werd een masker of geschilderd portret van de dode aangebracht, zodat zijn ka hem direct kon herkennen. Als de ingewanden verwijderd werden mummificeerde men deze afzonderlijk. Men bewaarde ze in vierdelige ingewandenkisten met vier vazen of canopen, die longen, lever, maag en darmen bevatten. De prachtig besneden of beschilderde deksels van deze canopen stelden vaak de “vier zonen van Horus” voor, de beschermgoden van de ingewanden: Hapi met de bavianenkop beschermt de longen, Amset met het mensenhoofd de lever, Doeamoetef met de hondenkop de maag en Kebehsenoef met de valkenkop de darmen. 


Giza - Gizeh
Egypte bezit momenteel nog 88 piramiden die alle ten westen van de Nijl liggen op een plateau aan de oostkant van de Libische woestijn. Een lange piramiden vormt samen met de graven van familieleden, hovelingen en hoge ambtenaren van de farao de grote dodenstad van het Oude Rijk. De piramiden van Gizaplateau zijn het meest bekend. De bouw van een piramide eiste een doelbewuste leiding en een goede organisatie. Het graniet van de binnengalerijen en de grafkamers kwam vanuit Aswan. De blokken graniet werden op boten stroomafwaarts van de Nijl naar Giza vervoerd. Vanaf de Nijloever werd een flauwe oprit van gladde stenen naar het plateau van Giza gemaakt en daaroverheen sjouwden duizenden arbeiders de zware blokken op houten sleden over rolbalken langzaam omhoog naar de rand van de woestijn. Daar werden de stenen afgebikt en geschuurd. Als de eerste laag was gelegd, werd er met zand en stenen een oprit gemaakt. Daaroverheen werden de steenblokken omhoog gesjouwd en dan neergelegd op een bed van specie. Daarna werd een nieuwe oprit gemaakt om de stenen nog hoger te sjouwen. Deze nieuwe oprit was wat langer, want de hellingshoek mocht niet te groot worden. Naarmate de piramide hoger werd, werd de oprit langer, en als men bovenaan was gekomen, zat de piramide in een mantel van zand en steen. Bij de bouw werden gangen en kamers uitgespaard. De tweede bouwfase verliep van boven naar beneden. De zand- en steenlaag werd verwijderd en de piramide werd bekleed met een laag gladgepolijste witte kalksteen. Deze bekledingslaag is nog te zien aan de top van de piramide van Chephren en aan de voet van die van Cheops.

Cheops, de tweede koning van de vierde dynastie, besteeg rond 2500 v. Chr. de troon en hij begon zijn regering die 23 jaar duurde met de bouw van zijn graf. De piramide van Cheops is van binnen volkomen leeg, want ondanks de geheim gehouden ingang is ze in het verleden geplunderd. Zoals bij alle piramiden ligt de ingang op het noorden. Een galerij voert naar de onvoltooide onderaardse kamer. Misschien was deze kamer aanvankelijk bestemd als grafkamer voor de farao, maar tijdens de bouw zijn de plannen gewijzigd. Vanuit de onderaardse kamer is daarna een gang naar boven aangelegd die leidt naar de grote galerij. Een smalle gang onder aan de grote galerij voert naar de zogenaamde Koninginnekamer die waarschijnlijk net als de onderaardse kamer was bestemd als grafkamer voor de farao. Maar toen besloten werd de piramide nog hoger te maken, moest ook het koningsgraf hoger worden gebouwd. Boven aan het einde van de grote galerij is een kleine gang die leidt naar de Koninklijke grafkamer. In deze kamer, met wanden van zwarte gepolijste granietblokken, staat de granieten sarcofaag. 

Naast de piramide van Cheops ligt de iets jongere piramide van Chefren, gebouwd rond 2500 v. Chr. als graf voor deze farao, die 25 jaar over Egypte regeerde. Deze piramide is direct herkenbaar aan de top, waarvan de oorspronkelijke bekleding is bewaard. De piramide van Chefren, de opvolger van Cheops, is eigenlijk de best bewaarde van de drie koningspiramiden. Aan de top is nog een aanzienlijk deel van de bekleding bewaard en ook van de dodentempel, de daltempel en de verbindingsgang ertussen is nog een aanzienlijk deel bewaard. De piramide heeft een onderste toegang, die naar de aanvankelijke, maar nooit voltooide grafkamer leidt. Deze is in de rots van het plateau uitgehakt. De uiteindelijke grafkamer zou hoger, in het lichaam van de piramide, en verder naar het zuiden komen en heeft een eigen toegangscorridor. De reden hiervoor is mogelijk dat het oorspronkelijke ontwerp kleiner was of verder naar het noorden was gepland. De onversierde granieten sarcofaag staat nog in de grafkamer. De piramide van Mycerinus is de kleinste en meest gave van het drietal van Giza. Ze werd rond 2450 v. Chr. gebouwd voor de zoon van Chephren, Mycerinus, die 28 jaar over Egypte regeerde. Beneden bestaat ze uit graniet en boven uit kalksteen. Aan de oostzijde van deze piramide liggen nog enkele resten van de vroegere dodentempel en van de gang naar de verdwenen daltempel. In 1837 deed de Engelse kolonel Howard Vyse op zijn eigen manier onderzoek bij en in de piramiden. Daarbij schuwde hij het gebruik van buskruit niet. Grote stukken van de toen nog ononderzochte piramide van Mycerinus werden opgeblazen of in zijn opdracht door steenhouwers verwoest, op zoek naar de ingang. Toen die uiteindelijk gevonden was vond hij in de grafkamer een sarcofaag met paleisgevel-decoratie. Naast de piramide lag de dodentempel met zuilenhallen en een binnenhof. Hier stond een beeld van de farao, die er als god werd vereerd en voor wie geregeld offers werden gebracht. De farao wees landerijen aan waarvan de opbrengst bestemd was voor de aankoop van offergaven en voor het onderhoud van de priesters en dienaren, die in de bijgebouwen van de dodentempel woonden. Vanuit de dodentempel liep een overdekte gang met gepolijste wanden naar de daltempel, waar de sfinx de wacht hield. Deze bijgebouwen van de piramiden zijn het best bewaard gebleven bij de piramide van Chephren. Zijn dodentempel is grotendeels verdwenen, maar zijn daltempel is tamelijk goed bewaard. 

De sfinx is de wachter bij het graf van Chefren. Het beeld is een liggende leeuw, waarschijnlijk met het hoofd van koning Chefren, getooid met de nemsit of koninklijke hoofddoek. Hij ligt in het woestijnzand naast de daltempel. Bij de bouw van de piramide van Chephren werd de sfinx gehouwen uit een natuurlijke rotsrug, die was blijven staan nadat de bouwers van de piramide er een aantal steenblokken hadden uitgehaald. De sporen van het kappen ziet men duidelijk aan de zijkanten van de sfinx. Tussen zijn poten staat een stèle van farao Thoetmosis IV ter herdenking van het feit dat de sfinx hem hier in een droom verscheen en hem vroeg het toen hoog opgehoopte zand rond het toen ruim duizend jaar oude beeld te verwijderen. Thoetmosis voldeed aan de wens en werd beloond met het koningschap over Egypte. Het gelaat is beschadigd in later tijden door beeldenstormende Arabieren in de 14de eeuw en de beschieting rond 1800 door de Mamelukken, die de kop als schietschijf voor hun kanonnen gebruikten.

Memphis
Memphis was ooit de stralende hoofdstad van het Oude Rijk. De stad is waarschijnlijk rond 2900 v. Chr. gesticht door Menes. De koningen bouwden er hun paleizen, tempels, villa's, opslagplaatsen en kaden langs de Nijl. De paleizen en woonhuizen waren gebouwd van organisch materiaal. Daarom is er niet veel meer over van de oude stad. Tussen de palmen en de akkers liggen de ruïnes van een tempel gewijd aan Ptah. Ten zuiden van deze tempel ligt een albasten sfinx. Deze sfinx dateert waarschijnlijk uit 1600 v. Chr. Vlak bij de sfinx staat een museumgebouw. Vanaf de bovengalerij kijkt men neer op een beeld van Ramses II. Het ligt nu op zijn rug en laat heel duidelijk de ingebeitelde cartouches zien op de rechterschouder, borst en gordel. De godenbaard is nog gaaf en op het handvat van de dolk staan twee sperwerkoppen. Het beeld dat oorspronkelijk 30 meter hoog was, mist stukken van de benen en ook de dubbele kroon is er afgebroken. Vanuit de bovengalerij kijkt men ook neer op een ander beeld van Ramses II, dat buiten het gebouw tussen de palmen staat.

Saqqara - Sakkara
In Saqqara lieten de farao’s en edelen uit het Oude Rijk hun graven aanleggen. Saqqara is genoemd naar de vruchtbaarheidsgod Sokaris, de beschermer van deze dodenstad. Vanuit de woestijn geeft een zuilengang toegang tot een binnenhof. De lange en smalle gang wordt geflankeerd door tweemaal veertien papyrus bundelzuilen, die door muurtjes met de buitenmuren zijn verbonden. De functie van deze ommuurde ruimten is niet helemaal duidelijk. Wellicht werd in centrale ruimte de mummificatie van de overleden farao voorbereid. De aanwezigheid van een waterbassin en een verhoging zou daarop kunnen duiden. Aan de grote binnenhof ligt de trappiramide van Djoser. Dit graf werd rond 2600 v. Chr. gebouwd door de beroemde bouwmeester Imhotep. Het is een van de oudste stenen gebouwen en de oudste piramide van Egypte. Imhotep hoogde de blokvormige mastaba op tot zes verdiepingen. Het gebouw steekt hoog uit boven de woestijn en de schamele resten van de vroegere tempel, dienstgebouwen en zuilengalerijen. De piramide is in het verleden geplunderd, de grafkamer is leeg. Naast de ruïne van de graftempel bevindt zich de serdab, een kleine stenen kamer met twee openingen in de muur. Hier vond men het tamelijk gave, zittende kalkstenen beeld van Djoser dat via de kleine gaten met de buitenwereld in contact stond. Direct rechts van de ingang van het complex van Saqqara bevindt zich de zogenaamde Heb-Sed-hof, een binnenplaats waar het Sed-feest werd gevierd. Dit was een regeringsjubileum waarbij de koning proeven van fysieke kracht moest afleggen om zijn aanspraak op de troon te kunnen behouden. Noordelijk daarvan bevinden zich het Huis van het Zuiden en het Huis van het Noorden, twee gebouwtjes die aan Opper- en Neder-Egypte gewijd waren. Evenals de meeste andere gebouwen in het complex zijn ze bijna volledig massief. Dat geldt ook voor de vervallen gebouwen in het westen van het terrein, die wellicht voorraadschuren moesten voorstellen. Alle gebouwen zijn massieve kopieën in steen van structuren die in de wereld der levenden waarschijnlijk in hout, riet en klei gebouwd waren. Omdat ze niet echt gebruikt werden in het piramidecomplex, maar slechts als afbeeldingen aan de dode koning werden meegegeven, moesten ze in de eerste plaats duurzaam zijn en niet zozeer bruikbaar.

Thebe - Luxor
Het tegenwoordige Luxor werd door de oude Egyptenaren Waset genoemd. De Grieken noemden de stad Thebe. De stad was aanvankelijk een onbetekenend plaatsje dat naam begon te krijgen rond 2000 v. Chr. toen Memphis als hoofdstad werd verlaten. De grootste bloei beleefde Thebe tijdens het Nieuwe Rijk. Toen werd het een wereldstad, waar de rijksgod Amon-Re grote verering genoot. Voor vorsten en edelen was het een eer opgenomen te worden onder zijn priesters. Die priesters hadden een macht die de macht van de koning vrijwel evenaarde. Thebe was tevens een machtig handelscentrum dat karavanen en vloten uitzond, die behalve allerlei handelswaar ook rijke geschenken aanvoerden voor de farao’s. De farao's hebben er hartstochtelijk tempels en andere monumenten ter ere van Amon gebouwd. De tempel van Amon ligt langs de Nijl. Amenhotep III bouwde hem ongeveer 1400 v. Chr. ter ere van Amon. Farao Achnaton liet de namen van Amon wegkappen en de godenbeelden vernietigen, maar Toetanchamon herstelde de vernielingen. Ramses II breidde later de tempel uit met een grote voorhof en een pyloon. Op de pyloon is in reliëfs de veldslag van Ramses II bij Kadesj afgebeeld. De koning staat op zijn strijdwagen en grijpt enkele vijanden bij de haren. Men ziet de Egyptische soldaten in hun legerplaats, de vlucht van de vijanden en een van hun vestingen. Voor de ingang ligt een sfinxenlaan. De oorspronkelijke laan van ongeveer zeshonderd sfinxen had vroeger een lengte van ruim 2 kilometer en verbond de tempels van Thebe en Karnak met elkaar. Door deze laan trok ieder jaar de kleurige processiestoet van de ene tempel naar de andere. In de diepe verticale gleuven van de pyloon, aan weerszijden van de ingang, werden dan de beschilderde vlaggenmasten geplaatst, waaraan de vlaggen feestelijk wapperden.

Voor de pyloon stonden vroeger zes kolosbeelden van Ramses II. Twee van deze zittende beelden zijn er nu nog over. Van de twee granieten obelisken staat er nog een. Hij is helemaal gaaf en volgebeiteld met hiërogliefen. Het reliëf op de top stelt Ramses II voor, in aanbidding voor de zonnegod. Door de hoofdingang komt men op de voorhof van Ramses II. In de voorhof staat een driedelige kapel. Deze kapel is gebouwd door Thoetmosis III en stond aanvankelijk vóór de tempel. Uit respect voor dit bouwwerk heeft Ramses II bij een latere uitbreiding de middenas van de voorhof enigszins laten afbuigen, omdat anders de kapel precies in de weg zou staan voor de nieuwe pyloon. In de driedelige kapel werden tijdens de processie de heilige boten van Amon, Moet en Chons geplaatst. De botenkapel heeft zuilen met geribde knopkapitelen. De voorhof was vroeger omgeven door overdekte zuilengalerijen. De zuilen zijn gedeeltelijk onbeschreven papyrusbundelzuilen met geribde knopkapitelen, gedeeltelijk gladde ronde zuilen vol hiërogliefen met gladde knopkapitelen. De onthoofde granieten beelden van Ramses II die tussen de zuilen staan, zijn zeven meter hoog. Het linkerbeen staat iets naar voren en aan de voeten ligt het beschadigde hoofd met de blinkende kroon. In de hoek staat naast een zuil een donkergranieten beeld van Ramses II. Tegen het koningsbeen staat Nefertari, de vrouw van Ramses II, die tot aan zijn knieën reikt en met de hand tegen de koninklijke kuit rust. Twee granieten beelden van Ramses II flankeren de toegang naar de zuilengang van Amenhotep III; ze staan dus vóór de pyloon van de eerste tempel. De beelden stellen de farao voor op een zetel; op de zijkant van de zetel zijn de reliëfs van de vereniging van Noord- en Zuid-Egypte gebeiteld.

De zuilengang wordt gevormd door twee rijen van zeven gladde zuilen met kelkkapitelen. Op de zuilen rusten zware architraven of dwarsbalken. De reliëfs op de zijmuren verbeelden de processie met de heilige boot van Karnak over de Nijl naar Thebe en terug. Men kan dit feest helemaal volgen. Na de wierookoffers in Karnak dragen priesters de processieboten op de schouders naar de Nijl. Als deze naar Thebe varen, worden ze op de oever vergezeld door priesters, edelen, soldaten, muzikanten, acrobaten, voorname dames en danseressen. Bij de aankomst in Thebe worden offers gebracht en de boten in de kapel geplaatst. De zuilengang komt uit op de zuilenhof van Amenhotep III. De muren zijn weggebroken, maar de dubbele galerij van bundelzuilen is bewaard gebleven. In de voorzaal staan acht rijen van vier papyrusbundelzuilen; de wandreliëfs vertonen offers aan Amon. De ruimte daarachter is een cultusruimte uit de Romeinse tijd. Achter de cultusruimte ligt de geboortekamer. De reliëfs stellen de liefde en zwangerschap van de koningin en de troonsbestijging van Amenhotep III voor. De vrouw van Thoetmosis IV wordt bezocht door Amon die Chnoem opdraagt op de draaischijf twee kleifiguurtjes te maken: de koningszoon en zijn ka. Isis laat de koningin ruiken aan het levensteken, waarna het kind ter wereld komt en door de koegodin Hathor en andere godinnen wordt gevoed. Horus besprenkelt de boreling met wijwater en stelt hem aan Amon voor. Via het heiligdom komt men bij het allerheiligste met drie kapellen voor de Thebaanse trias. Op de reliëfs zijn offertaferelen, de processieboot en het schrijden van de farao naar de heilige schrijn afgebeeld. De buitenmuren van de tempel tenslotte vermelden in reliëfs en hiërogliefen de krijgstochten van Ramses II.

Tijdens het Middenrijk begon men met de bouw van de tempel in Karnak. Daarna hebben volgende dynastieën tot en met de Ptolemaeën gedurende zeventien eeuwen de tempel van Amon uitgebreid en verfraaid. Tempels werden in tempels gebouwd, zodat men rekening moet houden met vele tijden en stijlen. Naarmate men steeds verder het tempelcomplex van Amon ingaat worden de gebouwen ouder, want de tempel werd steeds naar voren uitgebreid. Een laan van ramsfinxen van Ramses II voert naar de eerste pyloon. De rammen hebben grote gebogen horens en verminkte koppen. De farao tussen de voorpoten reikt tot onder hun bek. Geen leeuwen hier, maar rammen, het heilige dier van Amon, aan wie de tempel is gewijd. Over deze laan droegen de priesters de heilige boot van Amon van de aanlegsteiger aan de Nijl naar de tempel. Zij liepen onder de eerste of Nubische pyloon door, die rond 700 v. Chr. werd gebouwd in opdracht van Nectanebo I en waaraan de Ptolemaeën verder hebben gewerkt, zonder hem te voltooien. De restanten van een bouwstelling achter de eerste pyloon herinneren aan de werkzaamheden die nooit zijn afgemaakt. 
De grote voorhof is omgeven door muren en zuilen. In het midden staat nog slechts één zuil als restant van een zuilengang die de Nubische farao Taharqa liet bouwen in het verlengde van de ingang. Om ruimte te maken, schoof hij een deel van de laan met ramsfinxen naar de rechterzijde van de voorhof, waar de tamelijk verminkte sfinxen nu nog liggen. Twee tempels, bestemd voor de processieboten staan geheel of gedeeltelijk in de voorhof.

De tempel van Seti II links heeft drie ruimten voor de boten van Amon, Moet en Chons. De tempel van Ramses III ligt rechts. Tegen de pilaren aan de beide lange zijden van de voorhof staan de Osiris-beelden van Ramses III. In het allerheiligste bevinden zich weer de drie botenkapellen en bovendien enkele vertrekken voor de priesters. De reliëfs tonen hoe de boten op een altaar werden geplaatst. 
Vóór de tweede pyloon staan de kolosbeelden van Ramses II. Tegen het koninklijk been van een der beelden staat een prinses. Tussen de tweede en derde pyloon ligt de grote zuilenzaal uit de 14de eeuw vóór onze jaartelling. Het is de grootste zuilenzaal ter wereld, gebouwd door Seti I en Ramses II. Het middenschip wordt gedragen door 12 zuilen met kelkkapitelen, de zijbeuken door 122 zuilen met knopkapitelen. De zuilentrommels staan vol reliëfs. De stenen balken tussen de zuilen zijn bijzonder zwaar. Vanwege de zwaarte van deze architraven moesten de zuilen dicht bij elkaar staan; daardoor lijkt de zuilenzaal op een versteend woud. De onderkanten van verscheidene architraven hebben hun oorspronkelijke beschildering behouden. De derde pyloon van Amenhotep III sluit dit kolossale kunstwerk af. De buitenmuren van de zuilenzaal zijn versierd met reliëfs van de oorlogen van Seti I tegen de Syriërs en van Ramses II tegen de Hittieten. Realistisch is uitgebeeld hoe de koning de zegewagen bestijgt en hoe de paarden de wagen aantrekken. Priesters bieden de farao bij zijn terugkeer lotusbloemen aan.

In de hof tussen de derde en vierde pyloon is nog een van de vier obelisken over, namelijk die van Thoetmosis I. De vierde pyloon van deze farao is erg verweerd. In de kleine hal achter deze pyloon richtte Hatsjepsoet twee obelisken op, die door haar architect Senmoet waren uitgezocht in de roze granietrotsen van Aswan. In zeven maanden tijd, vermeldt het opschrift, werden de beide obelisken uitgehakt, vervoerd, gepolijst, gebeiteld en opgericht. Ze waren zo hoog, dat uit het plafond van de hal een stuk weggekapt moest worden. Thoetmosis III liet na Hatsjepsoets dood haar naam en afbeeldingen op vele gebouwen wegbeitelen. Maar deze obelisken, die aan Amon waren gewijd, liet hij ongemoeid. Wel liet hij er een muur omheen bouwen om ze aan het oog te onttrekken. Een van de obelisken ligt nu gebroken bij het heilige meer, de andere staat nog op zijn plaats. Het opschrift luidt: “Gij, die mijn gedenktekenen ziet en met elkaar spreekt over wat ik tot stand heb gebracht, waagt niet te zeggen ‘ik weet niet waarom dit werd gemaakt’. Zowaar als de zonnegod mij bemint en mijn vader Amon leeft, zowaar is dit geschied om mijn vader Amon te eren.”
De vijfde pyloon van Thoetmosis I en de zesde pyloon van Thoetmosis III hebben veel geleden. Achter de zesde pyloon bevindt zich de voorzaal. Tegen een muur staan beelden van Toetanchamon en zijn vrouw. Vanuit de voorzaal komt men op een open ruimte, waar zich het allerheiligste bevond. Verscheidene vertrekken zijn gerestaureerd, zoals de kapel voor de heilige boten en een andere kapel, waarvan de reliëfs het koningschap van Thoetmosis III moeten rechtvaardigen. In de kapel van Hatsjepsoet heeft deze farao zijn haat tegen haar botgevierd door haar naam en haar figuur, dansend voor Amon met plengofferkruiken in de hand, nauwkeurig weg te beitelen; alleen de guirlande van levenstekens is blijven staan en de twee haar flankerende goden Thot en Horus.

Achter het allerheiligste van de tempel is de plaats waar zich de oorspronkelijke tempel uit het Middenrijk van Senwosret I heeft bevonden. Via deze ruïne komt men in de feestzaal van Thoetmosis III. De feestzaal en de open voorhof worden gedragen door 12 zuilen met kelkkapitelen en door 32 vierkante pilaren. Het plafond is beschilderd met een sterrenhemel. De zaal en de vele zijvertrekken zijn met reliëfs van offergaven en offerdansen versierd. Achter de feestzaal bevond zich vroeger de “botanische tuin” van Thoetmosis III; de metershoge muren waren toen versierd met reliëfs van planten, bloemen, vogels en antilopen. Hiërogliefen vermeldden de naam ervan en de plaats van herkomst; alle werden door de farao, zijn generaals en geleerden meegenomen van veldtochten tegen Syrië. Vanuit de feestzaal kan men naar het heilige meer wandelen, dat een opstaande stenen rand heeft en een oppervlakte van 70 bij 120 meter. Het werd gebruikt voor processievaarten en rituele wassingen. Bij het heilig meer ligt de top van Hatsjepsoets obelisk. De koningin zit met de rug naar Amon gekeerd. Deze legt zijn handen op haar en spreekt de woorden: “Ik geef het koningschap van beide landen aan mijn dochter”. Naar het zuiden strekt zich een aantal voorhoven uit die door pylonen worden afgesloten. Vóór de zevende pyloon van Thoetmosis III staan tamelijk goed bewaarde koningsbeelden. Op de achtste pyloon van Hatsjepsoet zijn offer- en oorlogstaferelen afgebeeld; ervoor bevinden zich geschonden faraobeelden. Achter de verweerde negende pyloon van Horemheb ligt de tempel van Amenhotep II. De tiende pyloon, eveneens van Horemheb, is gebouwd in de hoge tichelmuur, die het tempelcomplex omgeeft. Van hier voerde de processieweg over de laan van ramsfinxen naar de tempel van Luxor.


De stad Thebe lag op de oostoever, de oever van de levenden, waar de zon opkomt. De dodenstad lag op de westoever, de oever van de doden, waar de zon ondergaat. Het gravengebied is een stoffig, heet dor, grijsgrauw en okerkleurig landschap met rechte rotswanden. De necropolis is enkele kilometers lang en breed. De Vallei der Koningen ligt in het noordwesten, de Vallei der Koninginnen ligt in het Zuiden; aan de woestijnrand liggen de graven der edelen en de Koninklijke Dodentempels. Van de dodentempels op de oostelijke Nijloever is de terrassentempel van Hatsjepsoet bij Deir el Bahari het best bewaard gebleven. Deze vrouwelijke farao liet een inham tussen twee rotswanden verbreden voor de bouw van de dodentempel. De drie grote terrassen, telkens met een hoogteverschil van tien meter, zijn met elkaar verbonden door een schuin oplopende stenen weg in het midden van het terras. Ieder terras heeft aan de voorkant een galerij van tweemaal zestien pilaren. De gebouwen van het derde terras zijn gedeeltelijk in de rotsen uitgekapt. Het eerste terras heeft het meeste geleden en de sfinxenlaan naar de ingang is verdwenen. Links ligt de hal van Poent en rechts de geboortehal. Aan de laatste hal grenzen de kapellen van Hathor en Anoebis, aan wie deze Amon-tempel mede was toegewijd. De kleurige reliëfs en wandschilderingen van de geboortehal stellen de geboorte van Hatsjepsoet uit de zonnegod voor. In de hal van Poent stellen de schilderingen en reliëfs de vreedzame expeditie naar Poent (Somalië) voor. Men ziet onder meer hoe Hatsjepsoet de afgezanten ontvangt die talrijke luxeartikelen mee terugbrengen waaronder wierookbomen. Deze bomen, die met wortel en al werden meegenomen, hebben vroeger op de terrassen van de tempel gestaan. Overal zijn met uiterste nauwgezetheid de afbeeldingen en de naam van Hatsjepsoet weggebeiteld.

De farao’s van het Nieuwe Rijk lieten in het diepste geheim hun graf uithouwen in de rotsen. Vaak bouwden ze hun dodentempel aan de woestijnrand, maar voor hun graf zochten ze een veiliger plaats in de rotsheuvels van de Vallei der Koningen. Schuin naar beneden lopen onderaardse gangen van tientallen meters lengte. Schijndeuren en schijngrafkamers, doodlopende galerijen, valkuilen, dichtgemetselde doorgangen en zware sluitstenen moesten de mummie een ongestoorde rust bezorgen. De mummie lag in een sarcofaag in een grafkamer waarvan de wanden en pilaren met reliëfs, schilderingen en inscripties waren versierd. Na de bijzetting werd de ingang van het graf verzegeld en onder puin bedolven. Priesters en soldaten betrokken de wacht. Maar al deze maatregelen hebben niet kunnen verhinderen dat de graven al in de oudheid ten prooi vielen aan de brutale grafschennerij van de Egyptische roversbenden.

Het graf van Toetanchamon is het enige in de Vallei der Koningen dat niet is geplunderd. In de grafkamer bevindt zich een open sarcofaag, waarin een van de mummiekisten ligt die het lichaam van Toetanchamon bevatte. Ernaast ligt de gescheurde stenen dekplaat; de sarcofaag is nu afgedekt met een glasplaat. Tegen de muur linksboven de sarcofaag, zijn kleine godenfiguren en twaalf bavianen geschilderd; een deel van een boek dat de onderwereld beschrijft. Boven de lange zijde van de sarcofaag wordt Toetanchamon afgebeeld als Osiris-mummie, terwijl zijn opvolger Eje het “mondopeningsritueel” aan de mummie voltrekt (rechts); in het midden ziet men een afbeelding van de jonge koning en zijn vrouw en Osiris, die Toetanchamon, gevolgd door zijn ka, zegenend verwelkomt (links). De jonge farao draagt een zwarte pruik , is gekleed in een linnen rok en heeft een juwelenkrans om de hals. In de rechterzijwand van de grafkamer voert een kleine deur naar de ingewandenkamer. Naast het graf van Toetanchamon bevindt zich het graf van Ramses VI, een farao uit de 12de eeuw v. Chr. De wanden en het gewelf van de lange dalende gang zijn verfraaid met reliëfs in fijne kleuren, voorstellende het leven van Ramses VI na zijn dood aan de hand van hiërogliefenteksten uit het vijfde hoofdstuk van het dodenboek. Men ziet er onder meer afbeeldingen van de zonneboot en rijen van honderden mensen, die soms ook als vogels zijn afgebeeld. Aan het einde van de gang bevindt zich de grote grafkamer met de in stukken gebroken granieten sarcofaag. De beschildering, vooral van het gewelf in overwegend gele en zwarte kleuren en met tweemaal over de hele lengte de hemelgodin Noet, heeft zijn oorspronkelijke kleur behouden.

Het graf van Amenhotep II werd rond 1430 v. Chr. in de rotsen uitgekapt. Steile trappen en lange gangen dalen af naar het inwendige der aarde. Een houten brug voert over een diepe valkuil, die voor de grafrovers bestemd was. Bij een schijngraf maakt de gang een loodrechte hoek naar beneden. Door een zaal en een lange gang en over vele treden komt men in de grote dodenkamer. Deze wordt gedragen door zes pilaren. Het blauwe gewelf is met gele sterren bezaaid. Op de wanden en pilaren van de dodenkamer staan teksten en voorstellingen van de reis van de zonneboot door de onderwereld en van Amenhotep II voor de rechterstoel van Osiris. In de crypte staat de lege granieten sarcofaag. In deze grote ruimte werden de mummies van negen andere farao’s gevonden. Deze waren door priesters uit hun graf hierheen gebracht, omdat ze meenden dat het graf van Amenhotep II een veilig oord was. Ten onrechte, het graf bleek bij ontdekking geheel leeggeroofd. De meeste graven in de Vallei der Koninginnen zijn niet voltooid. Ze zijn bovendien kleiner en eenvoudiger dan de koningsgraven. Behalve koninginnen liggen er prinsessen en zelfs enkele prinsen begraven. Het mooiste graf is dat van Nefertari, de vrouw van Ramses II. De schilderingen in het graf zijn van uitzonderlijke kwaliteit zijn. 
Tussen de dodentempels en de Nijl staan de Memnon-kolossen, twee beelden van Amenhotep III, die vroeger bij de pyloon van de sinds lang verdwenen dodentempel stonden. Nu zitten ze eenzaam op hun troon langs de weg op een terrein waar de grond is uitgedroogd en gescheurd. De zandstenen beelden waren oorspronkelijk 21 meter hoog. Omdat ze van hun kroon zijn beroofd is hun hoogte nu minder. De Grieken zagen in de beelden de figuur van Memnon, zoon van de godin van de dageraad. De legende verhaalt dat de beelden vroeger bij zonsopgang een zangtoon lieten horen, als groet aan hun moeder. Toen de Romeinen de kolossen na een aardbeving lieten restaureren, hield het zingende geluid op. Het bleek veroorzaakt te worden door de breuken en scheuren in de beelden, die bij een bepaalde vochtigheidsgraad en temperatuur het legendarische geluid deden ontstaan.
 

Esna
Ten zuiden van Luxor ligt het plaatsje Esna gebouwd rond een damwand langs de oevers van de Nijl. In een grote kuil midden in het stadje liggen de resten van de tempel van Chnoem. Deze tempel is gebouwd door de Ptolemaeën en verfraaid door de Romeinse keizers. Een groot gedeelte ligt onder de huizen en straten; alleen de overdekte voorhal is nu toegankelijk. Chnoem was de goddelijke pottenbakker die de mensen vormt op zijn pottenbakkersschijf. Het plafond is versierd met astronomische scènes en afbeeldingen van de tekens van de dierenriem en wordt gedragen door twee groepen van negen zuilen. Aan weerszijden van de ingang staan nog drie zuilen, wat het totaal op 24 brengt. De kapitelen zijn rijk en elegant versierd. De vele teksten op de wanden en op de zuilen bevatten niet alleen lofzangen en litanieën aan Chnoem, maar leveren ook informatie over de belangrijkste feesten en liturgische festiviteiten in de regio.

Edfu
De tempel van Horus in Edfu is door de Ptolemaeën gebouwd van 240 tot 60 v. Chr. Na de bouw van het allerheiligste en de omliggende vertrekken werd de tempel naar het zuiden uitgebreid tot aan de pyloon. De tempel is gebouwd volgens een streng schema en daarmee een schoolvoorbeeld van Egyptische tempelbouw. De pyloon van de tempel is geheel compleet op de holgebogen kroonlijst en de vier vlaggenmasten na. Boven de ingang prijkt de gevleugelde zonneschijf met de beide uraeusslangen. De goden en koningen op de monumentale reliëfs zijn 15 meter groot. Farao Ptolemaeus houdt zijn vijanden bij het hoofdhaar vast en bedreigt hen met een opgeheven knots. Aan weerszijden van de ingang staat de Horus-valk, met de farao veilig geborgen tussen zijn poten. Een trap voert binnen in de pyloon naar het gave platte dak. De vlaggenmasten konden stevig worden vastgezet in de gleuven van de schuin naar binnen lopende pyloonmuur. Omdat de gleuven beneden dieper in de muur waren gekapt, bleven de vlaggenmasten rechtop staan. Ze leunden tegen de pyloon en werden van binnenuit met beugels bevestigd; de openingen waaruit deze beugels om de masten grepen, zijn nog duidelijk te zien aan weerszijden van de gleuven. Door de pyloonpoort komt men op de voorhof die aan drie zijden door een zuilengang is omgeven. De zuilen zijn rijk bewerkt en hebben verschillende bloem- en kelkkapitelen. De voorhal is van de voorhof gescheiden door zes zuilen, waartussen tot op halve hoogte muren zijn gemetseld die geheel van reliëfs zijn voorzien. In de voorhal staan twaalf zuilen met bloemkapitelen en tegen het plafond zijn astronomische voorstellingen geschilderd.

Op de westelijke muur is het leggen van de eerste steen afgebeeld: de koning zet met een meetsnoer de omtrek van het tempelterrein uit, steekt de spade in de grond en legt de eerste steen, waarna hij wierook brandend de tempel aan Horus aanbiedt. Achter de voorhal ligt de zuilenzaal, eveneens met twaalf zuilen, die het in tact gebleven dak dragen. Sommige reliëfs zijn beschadigd, maar duidelijk is te zien hoe de farao de heilige boot bewierookt, terwijl kaalgeschoren priesters toekijken. Men kan vanuit de zuilenzaal door de eerste en tweede voorzaal naar het allerheiligste lopen. In de voorzalen werden offers gebracht. Vanuit deze zalen kan men op het tempeldak komen. Het allerheiligste is omgeven door twaalf kapellen, die voor religieuze doeleinden bestemd waren. In het allerheiligste staat een glanzend granieten altaar en daarachter een lege nis van dezelfde steensoort. Kennelijk is het altaar uit het granieten blok gehouwen, waardoor de nis ontstond van de heilige schrijn, die met een piramidevormig dak is afgedekt. In deze schrijn stond het beeld van Horus achter bronzen deuren. 

Kom Ombo dubbel tempel
Op een zandheuvel langs de Nijl ligt de tempel van Kom Ombo, die in de tweede eeuw vóór onze jaartelling door de Ptolemaeën op de oostelijke oever werd gebouwd. Het is een dubbele tempel, gebouwd ter ere van Sobek met de krokodillenkop en Horus met de valkenkop. De bouw van twee tempels tegen elkaar komt in Egypte alleen in Kom Ombo voor. De twee gevleugelde zonneschijven boven de beide toegangspoorten zijn door een wigvormige opening gescheiden. Het dubbele zette zich vroeger voort in de voorhof, de voorhal, zuilenzaal, voorzalen en in het allerheiligste. De twee-eenheid is nu alleen nog maar te zien in de dubbele poort van de verweerde pyloon. Voor het overige is de tempel één ruimte geworden. Achter de lage voormuur staat in de voorhof een aantal zuilstompen die versierd zijn met kleurige reliëfs en hiërogliefen. Ze stellen koningen voor met dubbelkronen en goden zoals Horus met de valkenkop en Thot met de ibiskop. De zuilen van de voorhal en zuilenzaal hebben bloemkapitelen. Tussen de zuilen van de voorhal zijn tot op halve hoogte muren gebouwd, waarvan de bovenrand bestaat uit een lange rij slangenkoppen die de zon dragen. Op de muur staan vele reliëfs van Sobek en Horus, beide met het levensteken in de hand. Door de voorzalen wandelend komt men bij het dubbele allerheiligste: rechts dat van Sobek en links dat van Horus. Tussen de beide heilige schrijnen ligt de toegang tot de crypte. Hierin zat vroeger een priester, die als een orakel de beden van de farao aan de beide goden op zangerige toon beantwoordde.
Rond de beide allerheiligste liggen zes kamers, waarvan de lambrisering bestaat uit bloemenreliëfs. Op sommige plaatsen zijn de cartouches en hiërogliefen niet voltooid. Daarnaast is op verschillende reliëfs afgebeeld hoe de farao offers brengt aan Horus en aan Sobek. De laatstgenoemde godheid vormde een triade samen met Chons en Hathor, vandaar dat men deze laatste ook op verschillende reliëfs ziet afgebeeld. Naast de tempel bevindt een kapel gewijd aan Hathor. In het gebouw zijn honderden gebalsemde krokodillen tentoongesteld afkomstig uit een speciale aan hen gewijde necropolis.


Aswan
Aswan ligt op de grens van Zuid-Egypte en Nubië. De stad was vroeger een grensvesting die als eerste het land moest verdedigen tegen aanvallen uit het zuiden. De stad was tevens een grote natuurlijke marktplaats van goederen uit Egypte en Nubië. Vanwege de vele eilandjes, grillige granietrotsen, watervallen, sterke stromingen en draaikolken in de Nijl was de scheepvaart over een afstand van een paar kilometer versperd. Daarom werden de goederen verhandeld in de stad. Aan de oostelijke oever van de rivier ligt een oude granietgroeve. Hier lieten de farao’s uit het grijze, zwarte en rode graniet het materiaal hakken voor hun obelisken, beelden en sarcofagen. Men ziet hier hoe de stenen van de lange obelisken uit de rots werden gehaald. Goed zichtbaar zijn nog de rijen inkepingen in de rots, waarin de wiggen van sycomoorhout werden gedreven. Deze werden vochtig gehouden, zodat het hout begon te zwellen. Het hout ontwikkelde zo’n kracht, dat de rots scheurde langs de lijn van de gekapte gaten. Dat ging niet altijd goed. Dat blijkt in deze groeve, waar een onvoltooide obelisk ligt die in het midden overlangs is gescheurd. Toen hij scheurde was hij al aan drie kanten los. Aangenomen wordt dat hij bestemd was voor de dodentempel van Hatsjepsoet in Thebe. Het kostte veel inspanning om het gevaarte op de plaats van bestemming te krijgen. Waarschijnlijk werd de obelisk tussen twee boten bevestigd en hing hij tijdens het vervoer naar het noorden in het water, zodat men van de opwaartse druk kon profiteren.

Philae
Als gevolg van de bouw van een dam in de Nijl dreigden de tempels bij Philae volledig en blijvend overstroomd te worden door het water. Om dit te voorkomen heeft men de gebouwen van Philae verplaatst naar een nabijgelegen eiland. De tempels werden gebouwd vanaf de vierde eeuw v. Chr. tot de tweede eeuw n. Chr. Behalve de Ptolemaeën hebben ook Romeinse keizers op Philae gebouwd. Een door farao Nectanebo I gebouwde kiosk opent de processieweg naar de tempel van Isis, die aan het einde van een prachtig plein en achter een hoge pyloon ligt. De westelijke zuilengang van de processieweg is nog goed bewaard gebleven. Opmerkelijk is de grote variatie van de kapitelen. De hoge eerste pyloon werd gebouwd in opdracht van Ptolemaeus XII (88 v. Chr.) en is versierd met de gebruikelijke afbeeldingen van de farao’s die hun vijanden neerslaan en offerscènes. Rechts van de poort worden de drie godheden afgebeeld die hier werden aanbeden: Isis, Horus en Hathor. De Isis-figuur links van de poort werd bijna geheel met beitels weggehakt tijdens de Koptische periode. Het binnenplein achter de pyloon bevat links de geboortetempel (mammisi) met mooie Hathor-kapitelen. De tweede pyloon, gebouwd door Ptolemaeus VIII (145 v. Chr.) en van reliëfs voorzien door Ptolemaeus XII, bevat een stuk natuurlijke rots dat bij de bouw is gehandhaafd. Het is bedekt met teksten. De eigenlijke tempel bevat zuilen die honderd jaar geleden nog frisse kleuren bezaten. Het elk jaar wassende water heeft deze kleuren echter bijna geheel doen verdwijnen. De reliëfs in de tempel tonen onder meer de farao die offers brengt voor de godin Isis.

Naar Menu

Literatuur:
Innemee, Karel - "Egypte", uitgave in de reeks reisgidsen van Dominicus
Golvin, Jean-Claude en Maarten J. Raven - "Tempels langs de Nijl" Rijksmuseum van Oudheden
Vrieze, John (eindredactie) "De Zwarte Farao's"
Siliotti, Alberto - "Egypte; tempels, mensen en goden"