Oude Rijk en Eerste Tussenperiode
Vierduizend jaar voor het begin van onze jaartelling woonden er al mensen langs
de Nijl. Na verloop van tijd ontstonden vele kleine boerenstaatjes, ieder met
een eigen leider. Daarna werden de veel staatjes samengevoegd in twee staten,
een noordelijke in de delta en een zuidelijke staat in het dal tussen het
huidige
Caïro en
Aswan.
Rond 2900 v.Chr. werden Noord- en Zuid-Egypte door
Menes verenigd, en hij werd
tevens de eerste farao.
Memphis werd de hoofdstad van zijn rijk.
Met de 3e dynastie begon het Oude Rijk (ca. 2650-2140 v.Chr.), een periode van
grote voorspoed en rust in Egypte. Rond 2300 v.Chr., tijdens de 6e dynastie,
verzwakte de macht van de farao’s doordat adellijke bestuurders van de gouwen de
macht naar zich toe trokken. Daar kwam nog bij dat vijandige volken vanuit het
zuiden en het oosten Egypte bedreigden.
De Eerste Tussenperiode (ca. 2140-2040 v.Chr.) was een periode van economische
tegenspoed en politieke instabiliteit. Er was hongersnood en anarchie, en in het
zuiden ontstonden weer vele kleine staatjes. Rond 2100 v.Chr. herstelde
Mentoehotep I de orde en eenheid in het rijk. In deze periode regeerden meer dan
honderd farao’s van de 7e tot en met 10e dynastie.
Middenrijk, Tweede Tussenperiode en Nieuwe Rijk
Het Middenrijk duurde van 2040-1650 v.Chr. Ten tijde van de 12e dynastie heerste
er vrede in het Egyptische rijk en werden er prachtige monumenten en
indrukwekkende graven gebouwd. Ook werd een groot deel van Nubië veroverd.
Invallen van de Hyksos maakten rond 1650 v.Chr. een einde aan het Middenrijk,
waarna de Tweede Tussenperiode volgde. De overheersing van de Hyksos duurde ca.
honderd jaar, en het lukte Ahmose van Thebe om de Hyksos rond 1550 v.Chr. te
verdrijven. Hij werd de stichter van de 18e dynastie, en met hem vangt het Nieuwe
Rijk aan, dat van 1551-1070 v.Chr. duurde. Onder de farao’s van deze dynastie
(o.a.
Hatsjepsoet,
Toetanchamon,
Achnaton
en
Ramses II) groeide Egypte uit tot
een wereldrijk met als hoofdstad
Thebe. Onder
Thoetmosis I en vooral onder
Thoetmosis III bereikte Egypte zijn grootste omvang.
Derde Tussenperiode en Late Tijd
Na 1100 v.Chr. kwam er aan de macht van Egypte een einde door interne problemen
en door invallen van vreemde volken. In de Derde Tussenperiode (1075-715 v.Chr.)
raakte Egypte zelfs verdeeld in veel kleine vorstendommen, waarin de
priesterkoningen regeren.
In de Late Tijd (715-332 v.Chr.) werd Egypte in 525 v.Chr. door de Perzen
veroverd. In 332 v.Chr. veroverde Alexander de Grote Egypte en bliezen de Perzen
de aftocht. Op dat moment ging Egypte deel uitmaken van de Hellenistische
wereld.
Na Alexander volgden de Ptolemaeën, die van
Alexandrië het culturele en
economische centrum van het land maakten. Alle mannelijke farao’s in deze tijd
heten Ptolemaeus en alle vrouwelijke Cleopatra.
Cleopatra VII, onder andere
minnares van de Romeinse keizer Julius Caesar, zou de laatste der Ptolemaeën op
de Egyptische troon zijn.
Romeinse kolonie, Omayyaden, Abassiden en Fatimiden
In 30 v.Chr. werd Egypte door keizer Augustus als een keizerlijke provincie
ingelijfd bij het Oost-Romeinse of Byzantijnse Rijk. Economisch ging Egypte er
in de Romeinse tijd niet op vooruit. Zeer hoge belastingen werden opgelegd aan
de inwoners van het land dat als 'graanschuur van Rome' grote hoeveelheden graan
aan Rome moest leveren. De Byzantijnse tijd ving voor Egypte aan met ingrijpende
hervormingen ten tijde van keizer Diocletianus op het gebied van o.a. de staatkundige organisatie, de economie en het monetaire systeem. Ondanks die
hervormingen was deze periode er echter duidelijk
één van verval. De bevolking viel uiteen in een kleine groep van machtige
grootgrondbezitters en de enorme massa, vooral boeren.
In de eerste helft van de 7e eeuw werd de islam een wereldmacht en Egypte werd
al snel door deze wereldmacht ingelijfd en een islamitisch land. In 641 n.Chr.
werd Egypte ingenomen door Amr-Ibn al-As namens kalief Omar en de nieuwe
hoofdstad werd Fustat. In 661 kwam door een van de opvolgers van Omar de
dynastie van de Omayyaden aan de macht, die vanuit Damascus hun rijk bestuurden.
De christelijke Koptische cultuur die in Egypte nog overheerste, werd langzaam
maar zeker vervangen door de islamitische cultuur. Het Arabische werd de
voertaal en de wetgeving werd islamitisch. De belastingdruk op de Christenen
werd steeds verder opgevoerd, waardoor velen overgingen op de islam. De
Koptische
Christenen kwamen regelmatig in opstand, maar hadden weinig succes. In
750 werden de Omayyaden verdreven door de dynastie der Abassiden, die vanuit
Bagdad hun enorme rijk bestuurden. Een van de Abassidische gouverneurs, Ahmed Ibn Toeloen, maakte van Egypte gedurende korte tijd een onafhankelijk land
(dynastie der Toeloeniden, 870-905). Opvolgers van Ahmed lukte het niet om de
Abassiden buiten de deur te houden en in 905 werd de macht van Bagdad in Egypte
hersteld.
Egypte werd hierna aangevallen door de Byzantijnen en door de sjiitische
Fatimiden, een andere islamitische macht. Aanvankelijk wist men zich de
Fatimiden van het lijf te houden, maar in 968 veroverden zij alsnog Egypte.
Onder het bewind van de Fatimiden (969-1171) werd de stad Al-Qahira (‘de
Zegevierende’, later
Cairo) steeds belangrijker. Onder kalief Aboe mansoer
al-Aziz (975-996) bereikten de Fatimiden hun grootste bloei en regeerden over
geheel noord Afrika, Syrië en Sicilië.
In de jaren 1062-1075 beleefde Egypte door interne twisten en door het niet
wassen van
de Nijl, een diep economisch verval, waarbij ook grote schatten van
literatuur en kunst verloren gingen. Daarna was het gezag herhaaldelijk in
handen van almachtige viziers.
Kruisvaarders, Ayyoebiden, Mamelukken en Ottomanen
De komst van de kruisvaarders aan het einde van de 11e eeuw zou alles gaan
veranderen, met name toen de kruisvaarders Jeruzalem aanvielen. Ook Egypte werd
aangevallen, maar succesvol verdedigd door de Seldjoekische Turken. In 1169
kwamen de Seldjoeken zelfs kort aan de macht via Salah al-Din (‘Saladin’), die stichter werd van een nieuwe dynastie, de soennitische Ayyoebiden (1171-1250).
Saladin werd bekend om zijn overwinningen op de kruisvaarders. In 1250 kwamen de
Turkse Mamelukken aan de macht, oorspronkelijk waren zij slaven in het leger van
Salah al-Din (Mameluk is Arabisch voor slaaf). De Mamelukken wisten in de 13e
eeuw agressieve nomadenstammen uit Azië buiten Egypte te houden, onder andere de
Mongolen, die in 1260 verslagen werden door Baybars, die zich vervolgens tot
sultan uitriep. Er volgde nu een periode van stabiliteit en welvaart, maar in de
14e eeuw brak er weer een periode van crisis uit door elkaar bestrijdende
Mamelukken. In de 15e eeuw volgde weer een periode van herstel.
In 1517 werd er door
Ottomaanse Turken (Selim I) een eind gemaakt aan het bewind
van de Mamelukken. Ze mochten echter het bestuur van Egypte behouden, wat niet
slim was, want de Mamelukken wisten steeds meer macht naar zich toe te halen.
Door de voortdurende onderlinge strijd van de Mamelukken kwam Egypte in een
donkere periode terecht met economische tegenspoed, hongersnood en epidemieën.
Ze konden zich echter gemakkelijk handhaven door de verzwakking van het
Ottomaanse rijk in de 18e eeuw.
Mohammed Ali, Abbas I en Engelse overheersing
Ook Napoleon, die van 1798 tot 1801 Egypte bezette, kreeg de Mamelukken niet
onder de duim en de Fransen werden zelfs verdreven door een verbond tussen de
Turken en de Engelsen. De Mamelukken probeerden snel weer de macht over te nemen
in Egypte, maar werden in 1811 definitief verslagen door Mohammed Ali
(1805-1849). Hij werd de stichter van de laatste dynastie en de grondlegger van
het moderne Egypte. In 1805 werd hij met toestemming van de Turken tot pasja
(gouverneur) van Egypte uitgeroepen. De macht steeg hem echter naar het hoofd en
hij probeerde in 1840 samen met zijn zoon de sultan van Turkije te verdrijven.
Deze poging werd verhinderd door de grote mogendheden.
Mohammed Ali werd opgevolgd door zijn kleinzoon Abbas Hilmi I (1849-1854), die
veel moderne hervormingen van zijn grootvader ongedaan maakte. Na de moord op
Abbas werd Said Pasja (1854-1863) stadhouder van Egypte, en onder zijn bewind
werd de spoorlijn Cairo-Alexandrië aangelegd en hij stond aan de basis van de
aanleg van het
Suezkanaal. In 1867 nam de opvolger van Said Pasja, Ismail Pasja,
de titel van onderkoning (khedive) aan.
Op verzoek van de westerse mogendheden werd hij in 1879 door de sultan in
Constantinopel afgezet en opgevolgd door zijn zoon Mohammed Tawfiq (1879-1892).
Omdat Egypte in feite door vreemdelingen werd geregeerd en gebukt ging onder
zware financiële lasten, volgde een nationalistische opstand onder leiding van
Orabi Pasja. Na een moordpartij op een groep Europeanen werd
Alexandrië
gebombardeerd en de Britse bezetting van Egypte was een feit. De Britten trokken
op 15 september 1882 Cairo binnen en Egypte werd in feite een Brits
protectoraat. Tawfiq overleed in 1892 en werd opgevolgd door zijn zoon Abbas
Hilmi II.
Abbas II was niet echt een vijand van de Engelsen, maar de nationale beweging
wilde kostte wat het kost het land zelf gaan besturen. In 1911 nam Lord Horatio
Herbert Kitchener, die in 1898 Soedan had terugveroverd, het bestuur over. In
1913 kreeg Egypte een parlement met tamelijk vergaande wetgevende bevoegdheid
en een nieuw kiesstelsel.
|