 |

Hiërogliefen - Papyrus - het verhaal

In 1822 ontcijferde
Champollion het hiërogliefenschrift. Hij ontdekte dat de
Egyptische tekens in Griekse en Romeinse namen gewoon klankwaarden
vertegenwoordigden. Vanuit zijn kennis van het Koptisch begreep hij later dat
het Egyptische schrift tegelijk ook uit symbolen en rebussen (ideogrammen)
bestond.
Door de tijd heen laat de Egyptische taal grote veranderingen zien. Niet alleen
ontwikkelde de taal zich van Oud Egyptisch naar Middel- en Nieuw Egyptisch, ook
kwamen er voor verschillende functies andere schriftvormen: hiërogliefisch voor
monumentale opschriften, hiëratisch voor cursieve teksten op papyrus, en
demotisch voor de weergave van de gesproken taal van de Late Periode. Daar naast
bestaan er variaties en verdere ontwikkelingen, zoals het 'abnormaal hiëratisch'
en het Koptisch. Ons moderne alfabet gaat via het Grieks en het Phoenicisch
uiteindelijk deels terug op de Egyptische tradities.
Uit Egypte stamt ook het gebruik van papyrus, dat grote voordelen had boven
kleitabletten. Via de Phoenicische stad Byblos werd het naar Griekenland
geëxporteerd, waar een boek, biblion heette. Het perkamenten boek (codex) van
geprepareerd leer verdrong het papyrus, maar moest zelf op zijn beurt weer
wijken voor echt papier, dat via de Arabieren uit China naar het westen kwam.
De ontcijfering van hiërogliefen
Je tiens l'affaire, riep Jean-Francois Champollion op 14 september 1822, "Ik
ben eruit!" Direct daarop zakte hij in elkaar op de vloer van de werkkamer van
zijn broer Jacques-Joseph in het Instituut de France, waar hij een moment eerder
met een dik pak papier was komen binnen rennen. Deze flauwte hield volgens de
legende die rond deze historische gebeurtenis is gesponnen niet minder dan vijf
dagen aan. Vijftien jaar onderzoek naar de ware betekenis van de Oud Egyptische
hiërogliefen hadden hun tol geëist van de overwerkte geleerde. Pas dertien dagen
later, op 27 september, was Champollion in staat om zijn ontdekking bekend te
maken in een redevoering voor de Koninklijke Academie te Parijs, in de afdeling
Inscripties en Letteren. De gedrukte versie van deze rede geldt als het
beginpunt van de egyptologie als wetenschap.
De titel van deze brochure luidt als volgt. Brief aan dhr. Dacier (secretaris van
de Academie) over het alfabet van de fonetische hiërogliefen dat door de
Egyptenaren werd gebruikt om op hun monumenten de titels, namen en bijnamen te
schrijven van de Griekse en Romeinse overheersers. Daarmee wordt exact
aangegeven hoever de briljante geleerde op dat moment was met de ontcijfering
van de hiërogliefen. Aan de hand van de beroemde
Steen van Rosetta
(een
drietalig opschrift dat door Napoleons soldaten in Egypte was gevonden) en
enkele andere opschriften uit de Grieks-Romeinse tijd, was Champollion erin
geslaagd een groot aantal koningsnamen te lezen. In Egyptische teksten zijn deze
gemakkelijk herkenbaar doordat ze in een ring of cartouche staan geschreven,
zoals anderen vóór Champollion al hadden aangetoond.
De namen Ptolemaios en
Kle(ï)opatra bleken een vijftal gemeenschappelijke tekens te bevatten.
Champollion had ineens door dat dit de p, t, o, l en i moesten zijn, die immers
in beide namen terug keren. Met andere woorden, het hiërogliefenschrift maakt
gebruik van een soort alfabet. Spoedig kon hij niet minder dan 79 koningsnamen
lezen en kende hij alle 26 alfabettekens! Helaas stamden alle namen uit de
Grieks-Romeinse tijd, alsof de Egyptenaren voor de namen van buitenlanders een
ander systeem gebruikten dan voor hun eigen teksten. Alle pogingen om hetzelfde
principe toe te passen op oudere inscripties faalden. De Brief aan Dacier maakt
echter geheel aan het eind een toespeling op Champollions wezenlijke ontdekking
van 14 september.
Het gebruik van fonogrammen (klanktekens) stamde met zekerheid
al uit een veel oudere periode. Eerdere speculaties over de aard van het
hiërogliefenschrift hadden namelijk steevast beweerd dat het in wezen
symbolische tekens waren, die als een soort rebus gelezen moesten worden of een
diepere wijsheid probeerden te verhullen. Op het eerste gezicht leek dit logisch,
aangezien er honderden, in sommige perioden zelfs duizenden tekens tegelijk
werden gebruikt. Er kon dus nooit sprake zijn van alleen maar een alfabet. Toch
herkende Champollion ook in oudere teksten alfabettekens, tussen de
duizelingwekkende veelheid van andere symbolen. Op de ochtend van de 14de
september staarde Champollion naar een
cartouche uit de
tempel van Abu Simbel,
die een reiziger hem recent had toegestuurd. Hij herkende aan het eind de
alfabettekens s-s, met links een zon en in het midden een onduidelijk teken.
Champollion had al lang gedacht dat het Oud-Egyptisch verwantschap moest
vertonen met het Koptisch, een taal die hij goed kende. 'Zon' luidt in het
Koptisch ra, en plotseling gokte Champollion dat het middelste teken m betekende
en las... Ramses.
Dit betekende dat ook de oudere hiërogliefen in wezen klanktekens waren, waarbij
sommige klanken gegeven werden door rebus-achtige logogrammen of woordtekens (zon).
Wie de spraakklanken kon ontdekken, kon het Egyptisch begrijpen: de taal was
immers inderdaad verwant aan het Koptisch. Dat wordt bewezen door het zonneteken
in de naam Ramses, maar ook door het eind van de naam. M-s-s herinnert namelijk
aan het Koptische mise, dat 'baren' betekent. De naam Ramses kon vertaald worden
als 'De zonnegod Re heeft hem voortgebracht'. In 1828 zou Champollion het zelf
als volgt formuleren: "Het hiërogliefisch schrift is een complex systeem, een
schrift dat tegelijk figuratief, symbolisch en fonetisch is, in eenzelfde tekst,
in eenzelfde zin, ik zou bijna willen zeggen in hetzelfde woord". Door
consequent dit principe toe te passen en woord voor woord met het Koptisch te
vergelijken, hebben Champollion en zijn opvolgers de Egyptische teksten weer
leesbaar kunnen maken.
Leesregels
Tegenwoordig onderscheiden we de hiërogliefen in klanktekens (fonogrammen),
rebus-achtige beeldtekens (ideogrammen) en algemene symbolen (determinatieven).
De drie groepen vertonen in feite overlappingen, maar het zou te ver voeren daar
na op in te gaan. De bekendste klanktekens zijn de éénletter-, of beter
éénklanktekens (Champollions alfabet). Deze bestaan uit de 26 spraakklanken die
de Egyptenaren essentieel vonden om op te schrijven. Dat zijn alleen
medeklinkers: net zo min als het moderne Arabische of Hebreeuwse schriftsysteem
kent het hiërogliefenschrift echte klinkers (de o en i van bovengenoemde namen
Ptolemaios en Kleopatra zijn in feite een w en een j), Daarnaast bestaan er
afzonderlijke tekens voor allerlei combinaties van twee-, drie- of zelfs
vierklanken.
Sommige woorden schreef men niet met behulp van deze klanktekens, maar met
ideogrammen: een zonnetje betekent ook het woord 'zon'. Net als bij onze
rebussen, kun je zulke tekens ook gebruiken voor abstracte begrippen die niet te
tekenen zijn: het woord 'licht' (h-dj) werd geschreven met een knots (eveneens
een woord met de medeklinkers h-dj in de Egyptische taal). Om nu te weten over
welk woord het gaat gebruikten de Egyptenaren de zogenaamde determinatieve.
Achter 'knots' schreven ze een tak (omdat het een houten voorwerp is), achter
het woord 'licht' een zon (dat teken kun zowel ideogram als determinatief zijn!).
Determinatieve hebben dus geen klankwaarde, alleen betekeniswaarde. Omdat ze op
het eind van woorden staan, helpen ze de lezer om te bepalen waar één woord
eindigt en het volgende begint. Het schrift kent namelijk geen spaties tussen de
woorden en geen leestekens.
Deze principes verklaren dat het schrift zo verschrikkelijk veel tekens telt. In
feite zou men alle Egyptische woorden met alleen de 26 alfabettekens kunnen
schrijven. In de praktijk bestond er voor ieder woord een eigen vaste
schrijfwijze, soms louter fonetisch, andere keren met combinaties van de drie
soorten tekens. Hoe ingewikkeld het ook klinkt, het helpt wel om alle woorden
met eenzelfde medeklinkerskelet snel van elkaar te kunnen onderscheiden. De
Egyptenaren hebben zich in ieder geval nooit afgevraagd of het ook handiger zou
kunnen en gebruikten de hiërogliefen zo'n 3500 jaar lang. Het bleef ook steeds
een levend systeem, dat aangevuld kon worden met nieuwe tekens als daar behoefte
aan was. Toen de oorlogvoering aan het begin van het Nieuwe Rijk werd
gemoderniseerd, kreeg het hiërogliefenschrift er tekens bij voor 'paard' en 'strijdwagen'.
In de meeste perioden waren er zo'n 750 tekens tegelijk in gebruik.
In de Grieks-Romeinse tijd echter, toen de hiërogliefen nog slechts als een soort
geheime wetenschap werden gekoesterd door priesters in de diverse tempels van
het land, bestonden er wel 3000 tekens. De meest voorkomende lees- en
schrijfrichting was van rechts naar links. De Egyptenaren waren zich echter
altijd bewust van het decoratieve karakter van hun schrift en hebben de
mogelijkheden daarvan ten volste uitgebuit. Voor monumentale opschriften
streefden zij naar symmetrie en regelmaat. Alle tekens werden dan gegroepeerd in
horizontale regels of verticale kolommen, al naar gelang dat het mooiste uitkwam.
De juiste leesvolgorde is altijd van boven naar beneden. De leesrichting binnen
een regel of kolom kan altijd worden opgespoord door te controleren waar de mens en
dierfiguren heen kijken: daar ligt het begin van de tekst. Afzonderlijke
hiërogliefen werden in zo' n kolom of regel dan ook nog eens gegroepeerd in
vierkante blokjes of carré's. In titels of namen bestaat er een veel voorkomende
uitzondering op de gebruikelijke leesvolgorde: de naam van een god of koning
werd uit eerbied steeds voorop geplaatst, ook als deze het laatst gelezen werd.
Talen en schriften
Niet alle Egyptische teksten zijn geschreven in hiërogliefen. Ook is er niet
sprake van één taal. De opschriften omvatten namelijk een periode van
vijfduizend jaar taalgeschiedenis. Het is natuurlijk ondenkbaar dat een taal
zolang blijft stilstaan. Bovendien had Egypte in de loop van deze periode te
maken met een heel scala aan buitenlandse overheersers en immigranten, die allen
hun eigen sporen hebben nagelaten in de vorm van documenten en opschriften in
exotische talen en schriften. Het gevolg daarvan is dat het vertalen en
interpreteren van al dit materiaal nooit door één persoon kan worden gedaan,
maar het werk is van verschillende specialisten.
De oudste sporen van een geschreven taal vinden we in Egypte rond 3100 v.Chr.
Het gaat daarbij om kleine groepjes schrifttekens, uitgebeiteld of met inkt
gepenseeld op grafstèles, zegelstenen, potten, leistenen paletten of ivoren en
houten labels. Over de herkomst van het schrift bestaan vele tegenstrijdige
theorieën. De Egyptenaren zelf hebben zich er niet druk over gemaakt. Voor hen
waren de hiërogliefen eenvoudigweg 'het schrift van de woorden der goden', een
geschenk van de god der schrijfkunst Thot aan de mensheid. Ook al was de
inspiratie voor dit godengeschenk mogelijk in feite inherent aan de iets oudere
Voor-Aziatische schriften, toch kunnen we vaststellen dat ook de oudste
hiërogliefen typisch Egyptisch zijn. Ze bevatten al direct de drie soorten
tekens die we hierboven hebben onderscheiden. Bovendien hebben deze tekens de
vorm van zuiver Egyptische gebruiksvoorwerpen, planten en dieren, kleding en
attributen, niet van hun Aziatische tegenhangers. Het schriftsysteem is dus
zeker niet letterlijk ontleend, maar direct aan de eigen cultuur en ideeën
aangepast. Daarmee is het een Egyptische 'uitvinding' uit dezelfde creatieve
periode die ook de eerste monumentale beeldhouwkunst en architectuur voortbracht.
Omdat de teksten maar zo kort zijn, is over de taal in kwestie weinig te zeggen.
Pas vanaf ca. 2600 v.Chr. worden de teksten langer en krijgen we inzicht in de
grammatica en de woordenschat van het oudste Egyptisch. Het blijkt een tak te
zijn van de Afro-Aziatische (of Hamito-Semitische) familie, die verwantschap
vertoont zowel met het echte Semitisch (zoals Hebreeuws en Arabisch) als met
talen van Noorden Centraal-Afrika (zoals Berber en Koesjiitisch). We noemen deze
taalfase van het Oude Rijk het Oudegyptisch. Uit deze tijd stammen ook de oudste
teksten op papyrus. Deze laten zien dat de met inkt geschreven hiërogliefen van
de archaïsche potopschriften inmiddels waren geëvolueerd tot een cursief schrift.
Hoewel iedere afzonderlijke hiëroglief nog herkenbaar is, heeft het schrift toch
een eigen karakter gekregen: we spreken van het hiëratisch. Voor monumentale
opschriften bleven de hiërogliefen in gebruik.
De taal ontwikkelde zich uiteraard door. Wij spreken ook niet meer het
Nederlands van Jacob van Maerlant of Vondel. Van die continue ontwikkeling is in
de teksten niet veel te merken. De schrijftaal was namelijk in het traditioneel
ingestelde Egypte zeer behoudend en werd slechts incidenteel (maar dan met grote
stappen) aangepast. Aan het eind van het Oude Rijk moet die schrijftaal van de
inscripties enorm hebben afgeweken van de gewone spreektaal. De burgeroorlog van
de Eerste Tussenperiode gaf een mooie gelegenheid om de bakens te verzetten. Met
de eerste opschriften van het Middenrijk (2040-1640 v.Chr.) zien we een nieuwe 'officiële'
taal: het Middel Egyptisch. Hoewel deze taal ook wel enigszins aan de eisen van
de tijd zou worden aangepast, bleef hij tot in de Romeinse tijd de klassieke
taal voor monumentale opschriften. In het Middenrijk herkenden de latere
Egyptenaren immers hun 'Gouden Eeuw'. Het was een periode waarin de
verschillende genres van de literatuur (poëzie, sprookjes en verhalen,
historische teksten, biografieën, wijsheidsleren) voor het eerst vorm kregen.
Geen wonder dat ze deze teksten ook later nog bestudeerden op school (een goed
voorbeeld zijn de Vermaningen van Ipoewer) en hun eigen composities eraan
spiegelden. Deze overlevering kon plaatsvinden dankzij de vele hiëratische
kopieën op papyrus die door de opeenvolgende generaties werden afgeschreven.
Een volgende breuk in de taalgeschiedenis had plaats ten tijde van de
revolutionair ingestelde koning
Achnaton
(1353-1335 v.Chr.), toen een nieuwe
vorm van de spreektaal toegang kreeg tot de schriftelijke overlevering. Het
Nieuw Egyptisch verschilt evenveel van het Middel Egyptisch als het Frans van het
Latijn. Monumentale opschriften en religieuze teksten, (bijvoorbeeld in de vorm
van een
dodenboek) bleven een soort Middel
Egyptisch gebruik. Het
Nieuw Egyptisch bleef gereserveerd voor sprookjes en verhalen, naslagwerken,
brieven en administratieve teksten. Het was daardoor nauw verbonden met het
gebruik van het hiëratisch, het schrift voor het dagelijks leven.
Aan het eind van het Nieuwe Rijk ontstond er een uiterst cursieve schriftsoort
voor handelscorrespondentie en administratieve doeleinden: het
abnormaal-hiëratisch. Spoedig werd dit afgelost door een nog cursiever schrift,
het demotisch, dat als een soort steno hele woorden samenvat in één krabbel. In
tegenstelling tot het hiëratisch zijn in het demotisch de oorspronkelijke
hiërogliefentekens dus niet meer afzonderlijk herkenbaar. Met het nieuwe schrift
werd ook de schrijftaal opnieuw gemoderniseerd. Men noemt de taal van de Late
Periode (vanaf ca. 700 v.Chr.) meestal ook het demotisch. In hiërogliefen bleef
men zich in het totaal verouderde Middel Egyptisch uitdrukken. Ook het hiëratisch
was niet langer een schrift voor het dagelijks leven en werd na voor dodenboeken
gebruikt. In deze periode kwamen de eerste Grieken naar Egypte. Hun namen voor
de drie schriftsoorten vormen dan ook een goede beschrijving van de situatie van
dat moment: 'heilige ingegrifte tekens' (hiërogliefen) voor de tempelmuren, 'priesterschrift'
hiëratisch) voor de religieuze boeken, en 'volksschrift' (demotisch) voor de
rest.
Met de Late Periode begon de tijd van buitenlandse invallen. Na de Libiërs en de
Soedanezen (die in hun eigen land het Meroïtische schrift zouden ontwikkelen)
volgden de Perzen, in wier kielzog een groep Joden naar Egypte trok. Uit die
tijd stammen enkele Aramese papyri en ostraka, met name gevonden op het eiland
Elephantine, waar deze mensen een kolonie hadden gesticht. De Perzen werden in
332 v.Chr. verdreven door Alexander de Grote, daarmee verschijnt het Grieks in
Egypte. Ook na de verovering door de Romeinen in 3l v.Chr. bleef het Grieks in
gebruik. Maar de aanwezigheid van het Romeinse leger heeft toch zijn sporen
nagelaten in de vorm van enkele Latijnse teksten. Met de splitsing van het
Romeinse rijk in een oost en een west deel verviel Egypte aan de keizers van
Byzantium; tot de verovering van de Arabieren in 638 na Chr. bleef het Grieks de
taal van de overheid. Toen was de faraonische cultuur echter al ten onder gegaan.
De Romeinse keizers bleven aanvankelijk voortgaan tempels te bouwen in
Egyptische stijl en deze te voorzien van inscripties in hiërogliefen.
Onder de
inheemse bevolking bleef het demotisch in gebruik, na ook voor dodenboeken en
andere funeraire literatuur. Geleidelijk bekeerden steeds meer mensen zich tot
het Christendom, zeker nadat keizer Theodosius in 392 bepaalde dat dit het
officiële geloof van het Romeinse rijk werd. Slechts in enkele afgelegen oorden,
zoals het tempeleiland
Philae
bij
Aswan, bleven de heidense erediensten nog
bestaan. Hier werden de allerlaatste hiërogliefen geschreven in 394 na Chr., en uit het jaar 452 dateert zelfs nog een demotisch graffito. In 537 werd de tempel
op last van keizer Justinianus gesloten en daarmee kwam een eind aan de oude
schriftsoorten. Niet echter aan de taal: de inheemse bevolking sprak nog steeds
een vorm van het Egyptisch, die we het Koptisch noemen. Deze werd op schrift
gesteld met Griekse letters, waaraan men een zevental aan het demotisch
ontleende tekens toevoegde voor klanken die het Grieks niet kent (bijvoorbeeld
te zien op een stèle en in een koopakte). Ondanks het feit dat de Christelijke
Kopten steeds meer weken voor de Arabische overheersers, bleven zowel taal als
schrift tot op de huidige dag in gebruik binnen de kerken en kloosters van
Egypte. Aan dit laatste relict van vijfduizend jaar taalgeschiedenis hebben we
te danken dat de hiërogliefen tegenwoordig weer leesbaar zijn.
|
Van hiërogliefen tot alfabet
De Egyptische taal mag dan in de praktijk tegenwoordig zijn uitgestorven, het
Egyptische schrift leeft nog steeds voort in onze eigen letters. Ons alfabet is
ontleend aan het schrift van de Romeinen, en deze op hun beurt hadden hun
schriftsysteem overgenomen van de Grieken. Het Griekse alfabet ontstond ca. 800
v. Chr. en is gebaseerd op het schrift van de Phoeniciërs, een zeevarend volk
dat de kusten van de Libanon bewoonde. Zij spraken een Semitische taal en binnen
die taalgroep was al eeuwen een alfabetisch schriftsysteem in gebruik. Typerend
voor de Semitische talen (en het Egyptisch) is dat alleen medeklinkers werden
genoteerd. Deze talen bestaan namelijk uit woordstammen met een vast skelet van
medeklinkers; de klinkers daarentegen veranderen met de verbuiging en vervoeging,
Bij het gebruik van een alfabet voor een Indo-Europese taal als het Grieks moest
er dus wel het een en ander worden aangepast; echte klinkers zijn pas door de
Grieken toegevoegd.
Waar komen die Semitische alfabetten vandaan? Bij het beantwoorden van die
vraag hebben we het probleem dat een deel van de inscripties slecht dateerbaar
is en een ander deel nog niet te ontcijferen. Een belangrijke voorloper van het Phoenicisch werd gevormd door het alfabet van de Syrische havenstad Oegarit, dat
al in de 14de eeuw v.Chr. bestond. Nog oudere teksten zijn geografisch over een
groot gebied verspreid; meestal noemt men ze gemakshalve Proto-Kanaänitisch. Tot
die groep behoren de raadselachtige teksten uit de Sinaï, het schiereiland dat
de verbinding vormt tussen Egypte en Palestina. In de oudheid exploiteerden de
farao's hier grote koper- en turkooismijnen. De mijnwerkers waren Palestijnen
die onder toezicht stonden van Egyptische opzichters. Beide nationaliteiten
vereerden hier een godin, in wie de Egyptenaren Hathor herkenden, 'de meesteres
van het turkoois'. In en om de Hathortempel te Serabit el-Chadim, in het hart
van het mijndistrict, zijn talrijke inscripties gevonden in twee schriften.
Naast hiërogliefen komen ook korte teksten voor in een ander schrift. Dit
bestaat uit ongeveer dertig pictogrammen en moet dus wel alfabetisch zijn. De
vorm van de afzonderlijke tekens is ontleend aan hiërogliefen, maar ze hebben
niet de klankwaarde van het Egyptische systeem. Pas wanneer men bij ieder
symbool het overeenkomstige Semitische woord uitspreekt, en daarvan dan de
eerste 'letter' neemt (dit principe heet acrofonie), krijgt men iets
begrijpelijks. Een veel voorkomende groep van vier tekens laat zich zo lezen als
Baälet 'de Meesteres', kennelijk de Palestijnse benaming voor de godin van de
tempel. De opschriften zijn gesteld in de Sernitische taal van de mijnarbeiders.
De Egyptenaren zelf zijn nooit op het idee gekomen om uit het
hiërogliefenschrift een alfabet te destilleren, ook al bezaten ze daarvoor de
mogelijkheden, gezien het bestaan van de 26 één lettertekens. Wel hadden ze voor
het schrijven van Aziatische namen en woorden al tijdens het Nieuwe Rijk
geëxperimenteerd met een soort lettergrepenschrift. Het is mogelijk dat dit
soort experimenten de ontwerpers van het Sinaï-schrift heeft beïnvloed. Helaas
zijn de teksten in dit schrift nog steeds niet goed te dateren: de theorieën
variëren van de 18de tot de 15de eeuw v.Chr. Hoe dit ook zij, het Sinaïtische
alfabet vormt in ieder geval de ontbrekende schakel tussen de Egyptische
hiërogliefen (waaraan de tekenvormen zijn ontleend) en de latere Kanaänitische
alfabetten (waar enkele tekenvormen met dezelfde klankwaarde worden voortgezet).
Daarmee verbindt het ook ons eigen alfabet met de hiërogliefen. Onze letter A
gaat rechtstreeks terug op de hiëroglief in de vorm van een stierenkop, al staan
de horens inmiddels naar beneden gericht. |
Papyrus

Niet alleen onze lettervormen hebben we
aan Egypte te danken, maar ook onze manier van schrijven. Zelfs in
deze tijd van computers blijft de elementaire vorm van schrijven
toch nog altijd het hanteren van pen en inkt op papier. Die techniek
is na zo'n vijfduizend jaar oud en stamt uit Egypte. De culturen van
het oude Voor-Azië schreven door met een stift tekens in natte klei te drukken (spijkerschrift).
De Egyptenaren hadden echter met hun papyrus een schrijfmateriaal uitgevonden
dat verre superieur was aan die zware en breekbare kleitabletten. Het schrijven
met inkt is speciaal voor dit materiaal ontworpen De oudst bekende papyrusrol is
gevonden in
Saqqara in het graf van Hemaka, een hoge ambtenaar uit de tijd van
de 1ste dynastie (ca. 3000 v.Chr.). Deze rol is niet beschreven maar vertoont
wel alle kenmerken van het fabricageproces. De papyrusplant groeide in de oudheid alom in de Egyptische moerassen. Voor het maken van
schrijfmateriaal werden de ongeveer drie meter hoge stengels losgetrokken van de
wortelstok, geschild en in moten gesneden van tenminste 40 cm lengte. Het
sponzige merg werd dan in de lengterichting in plakjes gesneden of
spiraalsgewijs afgerold tot een velletje. Deze werden geplet en in water geweekt
tot ze een halfdoorzichtig voorkomen kregen. Twee lagen plakjes of velletjes
werden dan op elkaar gelegd, zodanig dat de vezels van de onderlaag haaks op die
van de bovenlaag liepen. Door walsen, hameren of persen vormde zich een blad
schrijfmateriaal. Twintig of meer van zulke vellen, aan elkaar geplakt met
Arabische gom, vormden een boekrol. Het hele fabricageproces is tegenwoordig op
experimentele wijze herontdekt en wordt toegepast om papyrus te maken voor de
toeristenindustrie.
Papyrus had een aantal eigenschappen die het heel aantrekkelijk maakten als
schrijfmateriaal. Het was zo sterk als pakpapier, opmerkelijk kreukbestendig en
veerkrachtig genoeg om eeuwen lang keer op keer te worden ontrold en weer
opgerold. Een verse papyrusrol was helderwit van kleur en vergeelde slechts zeer
langzaam; men moet zich niet laten misleiden door het huidige aanzien van
papyrus, die door een lang verblijf in de grond heel donker kunnen zijn. Papyrus
was lichter in gewicht dan enig ander schrijfmateriaal uit de oudheid. Het
oppervlak was glad gepolijst en bood geen weerstand aan penseel of pen.
Bovendien zoog het de inkt enigszins op, zodat het een grote duurzaamheid van
het opschrift garandeerde. Tenslotte veroorzaakte dit materiaal een soort
technologische en culturele revolutie: een volk dat papyrus leerde kennen hoefde
niet langer moeizaam letter voor letter in steen, hout of metaal te griften of
in klei te drukken, maar kon verder toe met pen en inkt. Het schrijven met inkt
leidt tot een veel grotere schrijfsnelheid, tot een grotere productie, en maakt
daardoor pas de ingewikkelde administratie mogelijk die de grondslag vormt voor
een hoogontwikkelde maatschappij.
De oudste beschreven papyri stammen uit de 4de dynastie (ca. 2500 v.Chr.). Het
zijn afrekeningen van een landgoed bij Gebelein, geschreven in een al volledig
ontwikkelde vorm van het hiëratische schrift. Dat duidt erop dat dit schrift al
een hele ontwikkeling achter zich had, en inderdaad tonen zelfs de cursieve
hiërogliefen uit de 1ste dynastie hoe vaardig de schrijvers van dat moment al
met penseel en inkt omgingen. De inkt werd vervaardigd van roet en water, met
Arabische gom (hars van de Nijlacacia) als bindmiddel. Voor speciale passages,
titels en opschriften gebruikten de schrijvers rode inkt, gemaakt van oker.
Zulke rode passages worden rubra genoemd (Latijns ruber = rood); ons woord
rubriek is ervan afgeleid. De inkt werd verwerkt in de vorm van inktblokjes die
met een nat penseeltje werden bevochtigd. Deze penselen maakten de Egyptenaren
van de stengels van een biezensoort (Juncus maritimus). Ze waren ongeveer l ,5
mm dik bij een lengte van zo'n twintig centimeter. Een der uiteinden werd schuin
bijgesneden en tot een kwastje uitgekauwd. Inktblokjes en penselen werden
bewaard in een speciaal houten schijfpalet. Een afbeelding van palet,
penseelkoker en waterpotje vormt ook de hiëroglief voor de woorden 'schrijven'
of 'schrijver'. Pas in de Griekse tijd werd de hardere riet pen geïntroduceerd,
waardoor de handschriften spichtiger worden (zoals op mummiewindsels en
papyrus).
Gaandeweg ontwikkelden de schrijvers allerlei vaste tradities. Door het
productieproces heeft een papyrusrol één zijde waar de vezels in de lengte lopen;
deze zijde wordt recto genoemd en komt bij het oprollen aan de binnenkunt. De
keerzijde (verso) heeft de vezels overdwars en komt aan de buitenkant van de rol.
Bij het schrijven van hiëratisch werd tot in het Middenrijk wel in kolommen
gewerkt, maar daarna genoten horizontale regels de voorkeur De tekst werd
geschreven van rechts naar links, vermoedelijk omdat dit voor een rechtshandige
het meest logisch is. Gestart werd op de recto-zijde omdat de tekst dan bij het
oprollen beter beschermd was; bij het schrijven in regels ondervond bovendien de
penseel minder weerstand van de vezels, die immers net als de schrijfregels in
de lengterichting liggen. Bij lange teksten werd echter vaak voortgegaan op het
verso, of dit werd voor een ander document gebruikt (bijvoorbeeld in religieuze
en magische teksten). Papyrusrollen werden geleverd in hoogten tussen de 32 cm
(in het Middenrijk) en 42 cm (in het Nieuwe Rijk). Alleen voor de belangrijkste
overheidsdocumenten, archiefstukken en religieuze teksten (zoals hymnen en
mythologieën) gebruikte de schrijver zo'n integrale rol. Voor literaire teksten
en correspondentie sneed hij de rol overlangs in tweeën of zelfs in vieren.
Brieven staan vaak op zulke smalle stroken, die bovendien een kwartslag werden
gedraaid zodat de vezels haaks op het opschrift staan. Na voltooiing werden ze
opgerold, dubbelgevouwen en verzegeld met een touwtje en een klontje klei.
De buurlanden van Egypte bleven aanvankelijk trouw aan hun eigen tradities. In
de culturen van Mesopotamië, Syrië en Palestina betekende dat het schrijven met
spijkerschrift: de wigvormige afdrukken die een schrijfstift achterlaat op een
nat kleitablet. Met deze onpraktische en breekbare tabletten voerden de
Aziatische heersers zelfs hun internationale correspondentie, zoals de vondst
van een spijkerschriftarchief in het paleis van koning
Achnaton te
Amarna
duidelijk maakte. Toch zullen zij wel eens met afgunst naar het superieure
Egyptische systeem hebben gekeken. In de loop van het Nieuwe Rijk kwam de
Egyptische papyrus export op gang. Deze was voornamelijk gericht op een nieuwe
ster aan het politieke firmament. Op de kust van de Libanon was de macht van de
Phoeniciërs in opkomst, een volk dat door zijn handelsactiviteiten sterk onder
invloed stond van de Egyptische levenswijze. Zo lezen we in het bekende
reisverhaal van de Egyptische priester Wenamon dat deze rond 1070 v.Chr.
vijfhonderd papyrusrollen meenam op zijn handelsmissie naar het Phoenicische
Byblos. Over het alfabetische schrift van de bewoners van deze kust is hierboven
al gesproken.
Gedurende de volgende eeuwen ontwikkelden de Phoeniciërs zich tot de grootste
handelsnatie van de Middellandse Zee. Zo werden zij de tussenpersonen bij de
verdere verspreiding van papyrus en van het alfabet. De Grieken namen beide
culturele verworvenheden onmiddellijk over van hun handelspartners. Zij hadden
twee benamingen voor het schrijfmateriaal. Het Griekse woord papyrus is
vermoedelijk een verbastering van het Egyptische pa-per-aä, het 'koninklijke
materiaal', zo genoemd omdat de papyrusfabricage een koninklijk monopolie was.
Daarnaast kenden de Grieken het materiaal ook eenvoudigweg als byblos, omdat de
schepen uit de gelijknamige Phoenicische havenstad het aanvoerden. Biblion werd
de gewone term voor 'boek', onze woorden Bijbel en bibliotheek zijn ervan
afgeleid.
De Romeinse republiek leerde papyrus kennen als een van de exportproducten van
de internationale haven
Alexandrië. Zelf schreven de Romeinen tot dusver op
rollen boombast (liber, dat later 'boek' ging betekenen), lood of doek. Maar
drie eeuwen later moest de Romeinse geleerde Plinius de Oude (23-79 na Chr.)
erkennen dat 'de beschaafde samenleving met name voor haar administratie
fundamenteel afhankelijk is van het gebruik van papyrus'. Dat wordt wel bewezen
door een gebeurtenis ten tijde van keizer Tiberius (14-37 na Chr.). Toen er door
onduidelijke oorzaken in Rome een papyrustekort ontstond. stelde de keizer
onmiddellijk een Senaatscommissie in voor het uitvaardigen van
rantsoenering maatregelen, omdat het leven anders een chaos zou worden, zoals
Plinius dat uitdrukte.
Het Romeinse keizerrijk verspreidde het gebruik van papyrus, en daarmee van het
schrijven met pen en inkt, over de hele toenmaals bekende wereld. Wel kwam
daarnaast het gebruik van perkament op, speciaal geprepareerde geiten- of
schapenhuiden die wat beter dan papyrus bestand zijn tegen vouwen en innaaien in
een boekband. Zo was het de opkomst van het gebonden boek (codex) in de 3de en
4de eeuw na Chr. dat na meer dan drieduizend jaar een einde maakte aan de
monopoliepositie van het Egyptische papyrus. De doodslag werd gegeven door de
verbreiding van het papier, een Chinese vinding die door tussenkomst van de
Arabieren vanaf de 8ste eeuw naar het westen kwam. Rond 1150 schreef Eustathius,
aartsbisschop van Thessaloniki: Papyrusfabricage is onlangs een verloren ambacht
geworden. Maar ook deze Byzantijnse geleerde schreef zijn woorden met pen en
inkt, en het papier waaraan hij zijn gedachten toevertrouwde, is vernoemd naar
het Egyptische papyrus. Sommige Egyptische tradities hebben het eeuwige leven.
|

|
 |