 |

Gamal Abdel Nasser, tweede president van Egypte

Gamal Abdel Nasser (ook
Djamal Abd al-Nasser) (15 januari 1918 – 28 september 1970)
was de tweede president van Egypte. Hij wordt gezien als een
van de belangrijkste Arabische leiders in de geschiedenis.
Nasser werd geboren in
Alexandrië. Reeds op 16-jarige leeftijd was
hij de leider van een studentendemonstratie tegen de Britse
invloed in Egypte. Hij volgde een officiersopleiding aan de
militaire academie en promoveerde in 1938. In 1942 werd hij
als instructeur aangesteld. Kort daarna richtte hij een
geheime organisatie op genoemd de Vrije Officieren. In 1948
nam hij deel aan de Arabisch-Israëlische oorlog van 1948
waarbij hij tevens gewond raakte.
Op 23 juli 1952 voerden de Vrije Officieren een geweldloze
staatsgreep uit, waarbij zij de corrupte koning Faroek I
verdreven. Generaal Ali Mohammed Naguib, een van de "helden"
van de Palestijnse oorlog, werd aangesteld als eerste
minister. Na het uitroepen van de republiek op 18 juni 1953
werd deze laatste ook de eerste president van Egypte. Nasser
zelf (ondertussen kolonel geworden) nam de functies van
vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken op
zich.
Toen Naguib aanstalten maakte om de politieke partijen
opnieuw toe te laten kwam Nasser op 17 april 1954
tussenbeide en ontnam hem het premierschap. Op 14 november
1954 werd Naguib, beschuldigd van medeplichtigheid aan een
aanslag op Nasser door de Moslimbroederschap, uit al zijn
functies ontzet. Nasser zelf nam de post van premier op
zich. Twee jaar later werd hij de tweede president van
Egypte, na een verkiezing waarbij hij de enige kandidaat
was.
In 1956 probeerde Nasser een lening los te krijgen van de
Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk om de bouw van
de
Aswandam op
de Nijl te bekostigen.
Toen dat niet lukte kondigde hij op 26 juli de
nationalisering aan van het
Suezkanaal. Dit veroorzaakte de Suezcrisis.
Deze begon op 29 oktober met een aanval door Israël dat het
Sinaïschiereiland bezette en doorstootte tot Gaza en het
Suezkanaal. De Fransen en de Britten, die hun belangen in
het gebied verloren zagen gaan, eisten, volgens tevoren met
Israël gemaakte afspraak, dat zowel Egypte als Israël zich
tot 10 mijl van het Suezkanaal zouden terugtrekken, waarbij
Egypte dus zowel het Suezkanaal als Sinaï zou moeten
prijsgeven. Toen dat door Nasser afgewezen werd, landden op
5 november troepen van de Brits-Franse coalitie bij het
kanaal. Onder druk van zowel de Verenigde Staten als de
Sovjet-Unie in de Verenigde Naties, moest de coalitie echter
haar eisen opgeven en haar troepen terugtrekken. De
Israëli's, die het Egyptische leger verslagen hadden,
verkregen in ruil voor hun terugtrekking uit het
Sinaï schiereiland de toezegging dat de acties van de Fedayin
vanaf Egyptisch grondgebied zouden stoppen. Ondanks het
succes van Israël won Nasser heel wat respect binnen de
Arabische wereld door zijn onverzettelijke houding ten
opzichte van de imperialisten.
In 1958 gingen Egypte en Syrië op in één staat, de Verenigde
Arabische Republiek (VAR), met Djamal Abdel al-Nasser als
president. Kort daarop werd ook Noord-Jemen opgenomen in
deze unie. In 1961 verliet Syrië de unie. In 1965 werd
Nasser zonder tegenstand herkozen als president van de VAR.
In 1967 sloot Nasser de Golf van Akaba af voor de
Israëlische schepen en stuurde massaal troepen naar de grens
met Israël, hetgeen aanleiding werd tot de Zesdaagse Oorlog
met Israël. Na zijn nederlaag in dit conflict nam Nasser
zijn verantwoordelijkheid en bood zijn ontslag aan. Hij
bleef echter toch in functie na massale demonstraties ten
gunste van zijn aanblijven. Een paar dagen later trok hij
ook het premierschap en het leiderschap van de enige
toegelaten politieke partij, de Arabische Sociale Unie, naar
zich toe. De militaire en sociaal-economische heropbouw had
plaats met de hulp van de Sovjet-Unie, wier invloed in Caïro
dan ook steeds groter werd.
Op 28 september 1970 stierf Nasser aan een hartaanval in
zijn villa bij
Caïro. Hij werd als president opgevolgd door
Mohammed Anwar al-Sadat. |

bron: Wikipedia
|
 |