Ergens in Lot (Frankrijk) volgt een jongen van negen jaar de veldtocht van generaal Napoleon Bonaparte in Egypte. Geleerden die mee op expeditie
waren hebben vanuit dat verre land geheime tekens van het Egyptische schrift 'hiërogliefen' overgeschreven en meegenomen. De jongen weet nog niet dat hij
zijn leven aan deze tekens zal gaan wijden. Op een leeftijd van 42 jaar is
het een oude man die intensief gewerkt heeft aan de bestudering van oude Egypte
en de hiërogliefen. Frankrijk beloont hem door hem tot de Academie toe te laten
en draagt zijn onderzoek een warm hart toe door ter ere van hem een leerstoel
Egyptologie op te richten. De zeer vermoeide man van de nieuwe wetenschap heeft
er precies zeven hoorcolleges gegeven als hij met kerst in 1831 door een beroerte
wordt getroffen. Hij leeft nog twee maanden, dan sterft hij ijlend van zijn niet aflatende liefde 'Egypte'. Hij was op zeer jonge
leeftijd al dol op boeken, en vooral op woordenboeken. Hij is elf jaar als hij
verhuist naar Grenoble. daar woont zijn oudere broer ook, op school is hij niet
de beste leerling, maar de jongen maakt zich op eigen houtje vertrouwd met de
Oosterse klassieke beschavingen en beheerst al snel Hebreeuws, Chaldees,
Oud-Syrisch, Ethiopisch en Arabisch. In Grenoble maakt hij kennis met het oude
Egypte.
Champollion komt veel bij de prefect van het departement Isère, Joseph Fourier,
die een paar jaar eerder aan de expeditie naar Egypte deelnam. Als
secretaris-generaal van het instituut dat Bonaparte op de manier van het
Institut de France in Egypte opgericht heeft, heeft Fourier van de Nijl oevers
een verzameling voorwerpen meegebracht waar de jongen zijn ogen niet vanaf kan
houden. Als hij vijftien is schrijft hij zijn ouders “Ik wil het oude Egyptische
volk uitgebreid en grondig bestuderen”. Met zeventien jaar verblijft de hij in
Parijs, daar volgt hij lessen aan de School voor Oosterse Talen en het Collège
de France. In de Bibliotèque Nationale ontcijfert hij Koptische manuscripten.
Koptisch was de taal van een oude Egyptische priester die met Bonaparte mee naar
Frankrijk kwam, en met wie hij bevriend raakte. Zijn arbeid wordt beloond, op negentienjarige leeftijd wordt hij benoemd tot hoogleraar oude geschiedenis aan
de Letterenfaculteit van de Universiteit van Grenoble. Het jaar daarop bevestigt
hij in zijn artikel L'Ecriture des Egyptiens 'Het schrift van de Egyptenaren',
de veronderstelling dat het koptisch een moderne vorm van het hiërogliefen schrift
is. Na de tijd van het keizerrijk, zit Bonapartist Champollion een tijdje in de
gevangenis, waarna hij zich van maart 1816 tot oktober 1817 terugtrekt in
Figeac.
Maar hij zit niet stil, de jonge onderzoeker (26 jaar) maakt van de
gelegenheid gebruik om naast het schrijven van een grammatica en woordenboek van
het Koptisch de beroemde 'Steen van Rosetta' te bestuderen, die sinds zijn
vondst de gemoederen van veel wetenschappers bezig houdt. Toch is deze beroemde
Stèle niet de sleutel waarmee het raadsel van het enkele duizenden jaren oude
schrift opgelost wordt. Naar aanleiding van een stukje tekst van
Ramses II uit
de tempel van
Abu Simbel ontdekt hij dat hiërogliefen zowel een voorwerp als een
klank kunnen weergeven. Chateau-briand schrijft over dit, voor de geschiedenis
van Egypte cruciale moment, 'Champollion heeft de hiërogliefen ontcijferd die
als een zegel op de lippen van de woestijn leken te liggen. Dolgelukkig rent de
ontdekker zijn werkkamer uit om zijn ontdekking wereldkundig te maken, als hij
door een combinatie van oververmoeidheid en opwinding in coma raakt. Hij blijft
vijf dagen buiten bewustzijn. Hij gaat op reis, ook al gaat zijn gezondheid
achteruit. Hij bestudeert en ordent de verzameling die Drovetti, de consul van
Frankrijk, aan de koning van Sardinië verkocht heeft en die in Turijn
tentoongesteld wordt.
Hij doet hetzelfde in het Louvre, dat op zijn advies de
belangrijke collectie Oud Egyptische voorwerpen van de Engelse consul Salt heeft
aangekocht. Als hij tot conservator is benoemd van de nieuwe afdeling Egyptische
Oudheden in het Parijse museum, komt voor hem eindelijk een reis naar Egypte in
zicht. In 1828 gaat zijn droom in vervulling, hij gaat naar Egypte, waar hij
leiding zal geven aan een team van veertien Franse en Toscaanse wetenschappers.
Vijftien maandenlang en ondanks de spit die hem regelmatig aan zijn bed
gekluisterd houdt, trekt de Egyptoloog van de Delta tot de tweede grote waterval
en bezoekt hij alle in kaart gebrachte archeologische vindplaatsen. Hij kleedt
zich als een Egyptenaar, compleet met tulband en oosterse sloffen en laat zijn
baard staan. Zo dringt hij het leven binnen van het volk dat erfgenaam is van de
cultuur die hem zo interesseert. Europa wordt voor hem een werelddeel van
lilliputters. Maar juist door als een Egyptenaar te leven en van het water uit de
Nijl te drinken loopt hij zeer waarschijnlijk de kwalen op die zijn dood zullen
bespoedigen. De titanenarbeid die hij in Egypte heeft verricht leidt tot de
publicatie van Momuments de l'Egypte et de laNubië, Noteces de scriptives, en
zijn prachtige Lettres ecrites d'Egypt et de Nubië (brieven uit Egypte en Nubie),
en niet te vergeten een Grammaire (Grammatica) en een Dictionnaire (Woordenboek)
die pas na zijn dood verschijnen. Hij overlijdt op 4 maart 1832. Op zijn
sterfbed zegt hij dat één ding hem spijt,
dat hij niet twee jaar langer de tijd heeft gekregen om zijn werk af te maken.
|